bedienden bij de minister op spoed aandrong. Het was een schande, zo riep hij, we stonden voor aap in het buitenland. De kamer geraakte in beroering. De heer Snoerstraks (A.R.), die zelf als huisbediende zijn politieke loopbaan begonnen was, maakte er een motie van. En zie, nu gebeurde er iets merkwaardigs. De heer Romme onthield zich van stemming.
Doodsbleek zat de anders zo blozende man op zijn kamerzetel en antwoordde op de herhaalde uitroepen van de voorzitter om niet flauw te zijn, met de woorden: ‘Ik doe niet mee. Ik hou me d'r buiten.’ Dit wekte de hoogste bevreemding. Prof. Romme hield zich zelden ergens buiten. ‘En waarom, meneer?’ vroeg de voorzitter geprikkeld. ‘Daarom,’ antwoordde de heer Romme, in een griezelige poging om op zijn gemak te schijnen, ‘zo maar.’ Hij begon achteloos te fluiten en ving een vliegje. Het incident werd spoedig vergeten en zou geen verdere gevolgen gehad hebben, ware het niet dat de Grote Detective juist die middag op de publieke tribune gezeten had. Hij schreef terstond een kleine notitie en plakte dit met een stukje kauwgom achter zijn rechteroor. Toen boog hij een speld om en bevestigde deze op een kurk, die hij over zijn hoofd naar achter wierp. Tenslotte beet hij een zuurtje doormidden en dompelde de twee helften in het inktpotje, dat voor hem stond. Wie niets van spionnage en detectives afweet, zal niet begrijpen wat dit te betekenen heeft, maar wij, die door de Nederlandse kranten hierover zijn ingelicht, weten al lang hoe laat het is. Prof. Romme was er bij.
De Grote Detective ging niet overijld te werk. Dat deed hij nimmer. Hij was altijd heel, héél langzaam geweest, zo langzaam, dat zijn vader hem eens 'n