| |
| |
| |
13
Het Grote Pinkelman-proces.
Toen tante Pollewop geboeid in de cel van Pa Pinkelman was gebracht, ging zij op een stoeltje zitten en wachtte tot de cipier verdwenen was. ‘Zo, Theo,’ sprak zij vergenoegd, ‘dat is dat. Het is hier een allerliefst hokje en we zullen het er wàt gezellig hebben. En kijk nu eens in mijn karbies, daar zul je een sleuteltje vinden.’ Pa Pinkelman vond het sleuteltje en opende daarmee de boeien van tante Pollewop. ‘'t Is of 't er voor gemaakt is,’ sprak hij, het sleuteltje bekijkend. ‘Dat is het ook,’ antwoordde tante Pollewop, ‘want ik wist toch dat ik hier zou komen? Die sleuteltjes kun je hier in elke winkel krijgen, omdat iedereen ze vroeg of laat nodig heeft. Maar nu iets anders. We komen vanmiddag voor.’ ‘Voor de rechtbank?’ vroeg Pa Pinkelman. ‘Precies,’ antwoordde tante Pollewop, ‘Kareltje en Flop zijn er al heen, want 't zal aardig vol lopen.’ De informaties van tante Pollewop bleken juist. Want nog diezelfde middag werden ze in een dievenwagentje naar de rechtszaal gebracht, die tot op het laatste stoeltje met nieuwsgierige kommelnisten gevuld was. In de getuigenbank zaten de drie knechten, de suppoost van
| |
| |
het Zoölogisch Museum en de huishoudster van Stalin, Marie geheten. Verder zaten er degenen, die tante Pollewop het Communistisch Manifest hadden horen voorlezen en een beëdigd banketbakker, om verslag uit te brengen over de inhoud der oliebollen. Toen Pa Pinkelman binnentrad, ging er een zwak gejuich op.
‘Stilte!’ riep de rechter, toornig hamerend, ‘het juichen is verboden. Het is bovendien ongepast. Want wij hebben hier met een doorgewinterd kapitalist te doen. Een man met een bolhoed. Een man voorts, in het bezit van een walvis en van een vrouw met een bontje om. En tenslotte was er nòg een punt.’ ‘Oliebollen,’ hielp de griffier. ‘Juist, oliebollen,’ hernam de rechter, ‘beklaagde, houdt gij van oliebollen?’ ‘En van tulband,’ zei Pa Pinkelman beleefd. ‘Hij bekent!’ riep de rechter, ‘en hij voegt er uit eigen beweging nog bezwarend materiaal aan toe!’ ‘Het valt mee,’ zei Pa Pinkelman, ‘marsepein is zwaarder.’ De griffier maakte hiervan aantekening en riep toen: ‘Tante Pollewop!’ Tante Pollewop wipte over de leuning van het beklaagdenbankje. ‘Zijt gij,’ vroeg de rechter, haar doordringend aankijkend, ‘tante Pollewop?’ ‘Neen,’ antwoordde tante Pollewop. ‘Dat zijt gij wèl!’ donderde de rechter. ‘Waarom vraag je het dan?’ zei tante Pollewop, opgewekt in het rond ziende. Ook hiervan werd aantekening gemaakt. ‘Beklaagde,’ hernam de rechter, ‘is het waar, dat gij reist met een jongetje in een blote bast?’ Dit gaf tante Pollewop onmiddellijk toe. ‘Onderdrukking van het proletariaat,’ mompelde de rechter handenwrijvend, ‘'t gaat lekker vanmiddag. En nu, beklaagde, let op!!’ ‘Man schreeuw niet zo,’ zei tante Pollewop, ‘ik sta vlak voor je neus.’
De rechter plaatste nu zijn vingertoppen tegen el- | |
| |
kaar en leunde achterover, terwijl hij één oog betekenisvol dichtkneep. ‘Verdachte,’ sprak hij met diepe stem, ‘wij komen nu aan een zeer, zéér gewichtig punt: waarom noemt gij u tante?’ ‘Al sla je me dood,’ zei tante Pollewop, ‘dat weet ik niet.’ ‘Juist,’ hernam de rechter zegevierend, ‘dat dacht ik al. En nu de volgende vraag: waarom heet Pa Pinkelman Pa?’ ‘Hoe kan ik dat nu weten?’ vroeg tante Pollewop, ‘ik schrijf de avonturen van Pa Pinkelman toch niet?’ ‘Goed,’ zei de rechter, ‘wie schrijft ze dàn?’ ‘Dat,’ antwoordde tante Pollewop, ‘is een publiek geheim.’ Nu rees de openbare aanklager op. ‘Mijne heren,’ sprak hij, ‘het materiaal is voldoende. Deze twee lieden verbergen een geheim en reizen onder een valse naam. Zij hebben een heel naar jongetje bij zich, een jongetje met algemene ontwikkeling en een wit boordje om, vermoedelijk een kapitalist; en verder een zwart knaapje, met helemaal niets aan, vermoedelijk een onderdrukt mijnwerker. En dan, mijne heren, waar leeft verdachte van? Hij blaast in zijn bolhoed. Als U of ik dat doen, dan gebeurt er niets. Maar als verdachte blaast, dan komen er walvissen, drommeldarissen en luchtschepen te voorschijn. Wie betaalt dat? Hij niet. Meneer zal wel wijzer zijn. Meneer zit op de stam der Nederlandse arbeidersklasse. Daar groeit de paddenstoel Pinkelman, daar gedijt ook de reusachtige zwam Pollewop, zich voedend met de sappen der K.A.B.’
De openbare aanklager wiste zich met een rode zakdoek het voorhoofd af, snoot zijn neus en haalde een klein torretje uit zijn oor, want hij had de dag tevoren in de duinen gewandeld. Hierna vroeg hij: ‘Zal ik nog wat doorgaan?’ ‘Wel ja,’ meende de rechter, ‘U spreekt bijzonder onderhoudend. Intussen
| |
| |
kan ik de avonturen van Pa Pinkelman eens lezen, want die worden nu juist heel spannend.’ ‘Maar zoudt U niet liever naar mij luisteren?’ vroeg de openbare aanklager driftig. ‘Maar m'n beste man,’ hernam de rechter, ‘dat komt toch op hetzelfde neer? Of ik 't nou lees of dat ik ernaar luister, dat is immers gelijk. Je bent nu precies waar ik ook ben en je moet nog even doorpraten, tot onder aan toe.’
De openbare aanklager keek een ogenblik verbluft voor zich uit en vervolgde toen: ‘Mijne heren. Pa Pinkelman is dus een onbenul, gelijk ik duidelijk heb aangetoond. Doch daarbij blijft het niet. Want behalve dat hijzelf niets uitvoert, houdt hij ook tienduizenden anderen van hun werk. De abonné's van zijn krant lezen elke ochtend zijn onbeduidendeavonturen en komen daardoor te laat op hun werk. Hij schaadt dus de arbeidsprestatie. Bovendien dringt hij het overige nieuws van de pagina af. Zijn avonturen worden steeds langer en het is herhaaldelijk voor- | |
| |
gekomen, dat hierdoor berichten over stakingen en relletjes moesten vervallen. Hij schaadt dus de volksvoorlichting. En tenslotte, mijne heren...’ Hier hamerde de voorzitter. ‘Zeg eens, je doet het nu zelf,’ sprak hij, ‘want dit is weer 'n heel lange geworden. Bovendien zijn we tot onderaan gekomen. Komaan, ik ga het vonnis spreken.’
Allen rezen omhoog. De rechter zette zijn baret op, keek even in de krant, die voor hem lag, en sprak: ‘Pa Pinkelman!’ ‘Zeg het eens, kerel,’ antwoordde de onsterfelijke man aanmoedigend. ‘En tante Pollewop,’ vervolgde de rechter. ‘Present!’ riep tante Pollewop. ‘Gij zijt beiden,’ sprak de rechter, ‘verwerpelijke, nietswaardige en totaal onbeduidende figuren. Gij pinkelt maar voort en houdt ook anderen van hun werk. Kortom, gij vertroebelt de samenleving. Daarom gaan wij U veroordelen.’ ‘Maar mag ik mij niet verdedigen?’ vroeg Pa Pinkelman. ‘Jazeker wel,’ zei de rechter, ‘maar dat helpt niets.’ ‘Dan kan ik het net zo goed laten,’ zei Pa Pinkelman. ‘Precies,’ hernam de rechter, ‘zo is het. En heeft tante Pollewop nog iets te zeggen?’ ‘Nee hoor,’ zei tante Pollewop, ‘je gaat je gang maar. Je kunt toch niets anders doen dan wat in de krant staat.’ Er ging een onderdrukt gelach op. ‘Stilte!’ riep de rechter, ‘anders sla ik er op. En nu ga ik het vonnis voorlezen.’ Hij zette zijn bril op zijn neus en zocht naar het vonnis in zijn binnenzak. Maar hetzij door zenuwen, hetzij omdat hij het thuis had laten liggen, hij kon het niet vinden. ‘Pak de krant toch, sufferd,’ fluisterde de deurwaarder, ‘hij ligt voor je.’ ‘Dank je,’ zei de rechter. En hij las het volgende voor: ‘Pa Pinkelman wegens onbenullige levenshouding: twintig jaar Siberië. Tante Pollewop: van hetzelfde laken een pak. Beiden met aftrek van voorarrest.’
| |
| |
‘Dat vorrelrest was maar één dag!’ riep tante Pollewop. ‘Hindert niet,’ zei de rechter, ‘'t telt toch mee. Maar ik ben nog niet klaar.’
Hij hield de krant onder de lamp, omdat hij moeite had met de kleine lettertjes en vervolgde: ‘Kareltje komt in een licht kwikmijntje terecht en wordt daarna in een kommelnistisch kamp helemaal opnieuw opgevoed.’ ‘Als ie dan nog leeft!’ riep tante Pollewop verontwaardigd. ‘Natuurlijk,’ zei de rechter, ‘dat spreekt vanzelf. Anders gaat het niet door. En wat hebben we hier. Juist, Flop wordt veront - veront - deksels, wat'n beroerd woord is dat.’ ‘Verontproletariseerd,’ fluisterde de deurwaarder, ‘je slaat 'n figuur, ouwe.’ ‘Dank je,’ zei de rechter, ‘dat wordt hij dus.’ ‘Wat?’ vroeg tante Pollewop. ‘Nee, nee,’ zei de rechter, ‘ik heb 't voorgelezen en ik doe 't niet nog 's. Nu, ik geloof dat we 't hiermee gehad hebben. Heeft er nog iemand iets te zeggen?’ Nu trad Pa Pinkelman naar voren. Hij gloeide van verontwaardiging. ‘Is dat rechtspraak?’ riep hij, zijn bolhoed voor zich op de grond werpend. ‘Ja, wat is het anders?’ sprak de rechter, ‘we zijn toch niet aan 't ganzenborden?’ ‘'t Is 'n schande!’ riep Pa Pinkelman, ‘en ik zal er werk van maken!’ ‘Waar?’ vroeg de rechter. ‘Bij de Hoge Raad!’ riep Pa Pinkelman.
Er ging een ruw gelach op. ‘Maar m'n beste man,’ sprak de rechter glimlachend, ‘daar heb je nu al die tijd voor gestaan. Is ie even goed?’ ‘Hindert niet!’ riep Pa Pinkelman, ‘ik heb m'n bolhoed nog!’ De rechter scheen zich opeens iets te herinneren. ‘Dat is waar ook,’ zei hij, ‘dat had ik haast vergeten. Je bolhoed is geconfiskeerd.’ ‘Gewàt?’ vroeg Pa Pinkelman verblekend. ‘In beslag genomen,’ legde de rechter uit, ‘mijne heren, de zitting is geëindigd.’ En Pa Pinkelman werd geboeid weggeleid.
|
|