| |
| |
| |
12
De drie knechten beraden zich opnieuw en weten de positie van Pa Pinkelman te ondermijnen.
Hoe was het intussen de drie knechten vergaan? Met woedende blik en een hart vol wrok hadden zij Pa Pinkelman op zijn torpedo aan de horizon zien verdwijnen. IJlings lieten ook zij een torpedo uitzetten, waarop zij gedrieën plaats namen. Doch het was een B.T. ofwel Boemerang-Torpedo, een der nieuwste vindingen der Nederlandse Marine, hierin bestaande dat het projectiel na een tijdje weer op zijn plaats van vertrek terugkeerde. En zo waren de drie knechten, na een volle dag de oceaan doorkliefd te hebben, weer bij hun slagschip aangekomen, alwaar zij door de bemanning niet zonder leedvermaak werden opgehaald. Hierna stoomden zij terug naar de heer Flens, makelaar in Onroerende Goederen te Amsterdam, die hen met gefronst voorhoofd ontving. ‘Pet,’ sprak de heer Flens, ‘pet, pet en nog eens pet. Ga zitten, stakkerds. Thee?’ Zij dronken zwijgend hun thee. ‘En ik zit met vier slagschepen,’ vervolgde heer Flens bitter, ‘waar moet ik ze laten? De tuin staat al stampvol en zet ik ze voor de deur, dan is mijn uitzicht naar de maan. Ik vraag me af:
| |
| |
zullen we het bijltje er maar niet bij neergooien?’ De oudste knecht kuchte eerbiedig. ‘Neen, meneer,’ sprak hij nederig, ‘we moeten nu juist met alle kracht doorbijten, als ik me zo mag uitdrukken. Het is erop of eronder, als ik zo vrij mag zijn. Nu of nooit, dát is het devies, met permissie. Want ze zijn op het ogenblik in Rusland met uw welnemen.’ En hij reikte hem de krant over.
Heer Flens las de laatste avonturen van Pa Pinkelman aandachtig door en kreeg meteen zijn opgewektheid weer terug. ‘In Rusland!’ riep hij, ‘met Churchill! Dat eindigt in de kwikmijnen! Jongens, hier hebben jullie ieder een zak met roebels en nou m'n huis uit! Er op af!’ De heer Flens oogde de drie knechten na tot ze om de hoek van de straat verdwenen waren en hipte toen op één been om zijn huis heen. Hierna danste hij de salon binnen, waar zijn vrouw in een opvoedkundig boekje zat te lezen en sprak: ‘Coba, binnen 'n week heb je Kareltje weer terug.’ Mevrouw Flens knikte tevreden. ‘Dat, komt mooi uit,’ antwoordde zij, ‘want ik ben er bijna doorheen.’ Zij legde een bladwijzer op de pagina, waar zij gebleven was en ging even op haar hoofd staan. ‘Dat doet me goed,’ sprak zij, nadat zij wederom had plaats genomen, ‘dat lucht op. En het werd tijd ook. We staan voor een kwart van de Nederlandse bevolking voor aap, elke ochtend weer opnieuw.’ Zij las nog even door, en maakte toen snel met een fijn potloodje een aantekening in de kantlijn. ‘Ik hoop,’ hernam mevrouw Flens peinzend, ‘dat die avonturen vóór Carnaval afgelopen zijn. Want anders loop ik weer in allerlei optochten mee, als de moeder van een suf jongetje en de vrouw van een uilskuiken.’ ‘Zeer juist,’ sprak heer Flens, ‘en nu ga ik alvast de vlag uithangen.’ En hij klom naar
| |
| |
het zolderraam en hing de vlag uit. Hierna toog hij ter beurze en verkocht al zijn aandelen Walvisvaart en Perzische Olie, waarvoor hij in een nette tapperij een glas melk ging drinken.
De drie knechten doorliepen intussen een spoedcursus in de Russische taal en letterkunde en vertrokken de volgende dag, als Russen verkleed, met de trein naar Moskou. Nadat zij aldaar het terrein verkend hadden, namen zij hun intrek in een reusachtig hotel en klommen door hun grote bekwaamheid reeds spoedig op tot de hoogste posten des lands. Hun proletarische afkomst was hun daarbij van groot nut. Ottocar, de oudste, werd hulpje bij Visjinski, Willibald, de middelste, bracht het tot president van een bliksemsnel werkende rechtbank, terwijl de jongste, Frederik geheten, trouwde met Marie, de meid van Stalin. Toen zij zover gekomen waren, begonnen zij door listige kuiperijen de positie van Pa Pinkelman te ondermijnen. Want ook Pa Pinkelman was hoog gestegen. Zonder een bepaalde positie te bekleden had hij zich door hardnekkig het Communistisch Manifest te lezen, waarvan hij precies het omgekeerde begreep van wat er stond, een diep inzicht verworven in de feitelijke toestanden des lands. Wat de heer Churchill betreft, deze had een tijdje verbaasd door Moskou gelopen en was toen naar Londen teruggekeerd, alwaar hij in het Lagerhuis zeer koel ontvangen werd. De oppositie had er vrede mee, dat hij naar Rusland gereisd was, maar dat hij daartoe een walvis had gebezigd, achtte zij bevreemdend. Zo was de toestand, toen de drie knechten hun lage oogmerken ten uitvoer brachten. Wij zullen dit ten spoedigste ontvouwen.
Op een ochtend zaten Pa Pinkelman en tante Pollewop met de twee jongens aan het ontbijt, in het
| |
| |
kleine hotelletje, waar zij logeerden.
De stemming was opgewekt. Tot driemaal toe was het Pa Pinkelman gelukt om een hard gekookt eitje dwars over tafel in de mond van tante Pollewop te mikken, toen hij toevallig een blik uit het raam wierp. Hij legde het vierde eitje schielijk op zijn bord en keek zedig voor zich uit. Het hotel bleek door een cordon van marechaussees afgezet. Een ogenblik later kwam er een agent binnen en ging wijdbeens in de kamer voor de deur staan. ‘Je bent erbij, Pinkelman,’ sprak hij. De veelbeproefde man knikte. ‘Ik had het wel verwacht,’ zei hij, ‘we moeten zeker naar het buro?’ ‘Niet anders,’ antwoordde de man. Pa Pinkelman trok zijn regenjas aan en zette zijn bolhoed op. Toen viel zijn oog op tante Pollewop. Zij zat nog immer met gesloten ogen en wijd geopende mond op haar vierde eitje te wachten. ‘Toe nou, Theo,’ sprak zij, ‘wees niet flauw.’ Het ging Pa Pinkelman waarlijk aan het hart, maar hij moest. ‘Anna,’ sprak hij, ‘doe je ogen eens open.’ Tante Pollewop keek om zich heen en zag de agent. ‘Zijn we de klos?’ vroeg zij vriende- | |
| |
lijk. ‘Reken maar,’ antwoordde de man. Tante Pollewop stopte de rest van het ontbijt in haar tasje en knipte dit zorgvuldig dicht. ‘Ik ga mee,’ sprak zij. ‘Geen sprake van,’ antwoordde de man, ‘we moeten alleen Pa Pinkelman hebben.’ Voor het eerst van haar leven keek tante Pollewop ernstig.
‘Dat kan niet,’ sprak zij beslist, ‘dat kan onmogelijk.’ ‘O nee?’ zei de man, ‘dan moet je eens opletten.’ Hij pakte Pa Pinkelman bij de kraag van zijn regenjas en duwde hem voor zich uit de straat op. Hier werd hij terstond door een cordon van gewapende mannen ingesloten en zo marcheerde men dwars door Moskou naar de gevangenis toe. Pa Pinkelman liep met opgeheven hoofd en een toornige blik achter zijn brilleglazen in het midden, doch niemand van de voorbijgangers schonk de optocht enige aandacht. Het was zulk een alledaags toneeltje.
Toen de gevangenisdeuren zich achter hem gesloten hadden, werd hij naar een kleine cel gebracht, waar een brits stond, een tonnetje en een tafel met een stoel. Op de tafel stond een inktpotje en daarnaast lag een vel papier. Dit stond erop: Is 't waar, dat gij: 1e Een bolhoed draagt? 2e Van oliebollen houdt? 3e In een walvis hierheen gekomen zijt? 4e Een vrouw bezit met een bontje om? Doorhalen wat niet gewenst. Pa Pinkelman vulde dit alles met een volmondig ‘Ja’ in, bij vraag 2 nog de aanvulling ‘èn tulband’ toevoegend en ging toen tevreden op zijn brits zitten. Hij was een man, die zich overal thuis voelde, en ook nu stak hij een sigaar op en verzonk in wijsgerige gedachten. Hij zou stellig tot het ochtendkrieken zo gezeten hebben, indien niet te middernacht het hoofd van tante Pollewop voor het raampje verschenen was. ‘Kip,’ sprak zij, in haar tasje rommelend, ‘en een augurkje.’ Pa Pinkelman zette het nog warme kippetje
| |
| |
op tafel en keek tante Pollewop een ogenblik zwijgend aan. ‘Je zit hier heel gezellig,’ zei tante Pollewop bemoedigend, ‘ben je nou een kommelnist?’ Pa Pinkelman dacht na.
‘Ik weet het niet,’ zei hij openhartig. ‘Ik weet wat je bent,’ hernam tante Pollewop, ‘je bent een man, die een kippetje gaat eten, vóór het koud wordt.’ Deze zienswijze beviel Pa Pinkelman uitnemend. Hij zette zich achter het tafeltje en besnabbelde het kipje, tot er bijna niets van over was. Toen hij hiermee gereed was, stond hij op en voelde zich weer vol ondernemingslust. ‘Anna,’ sprak hij handenwrijvend, ‘hoe kom ik hieruit?’ ‘Dat is de vraag niet,’ meende tante Pollewop, ‘de vraag is: wil je er uit?’ ‘Neen,’ antwoordde Pa Pinkelman, ‘ik zit hier best.’ ‘Mooi,’ vervolgde tante Pollewop, ‘dat is dus bekeken. En nu de volgende vraag: hoe kom ik hier in?’ Pa Pinkelman trad op de tralies toe en bekeek deze aandachtig. ‘Je bent te dik,’ zei hij. Tante Pollewop zag direct, dat dit juist was. ‘Maar daarom de moed niet verloren,’ hernam Pa Pinkelman, het Communistisch Manifest uit zijn binnenzak halend, ‘lees dit voor op de hoeken van de straten, dan zul je eens wat beleven.’ Tante Pollewop daalde onmiddellijk van haar laddertje af en ging de volgende morgen op een druk verkeerspunt het Communistisch Manifest voorlezen. Zij las met luide stem dat het eigendom was afgeschaft, dat rangen en standen uit den boze waren en dat iedereen voldoende moest verdienen om rond te komen. Zij sprak van vrijheid van godsdienst en vergaderen, vrijheid van drukpers en vrijheid van geweten. En inderdaad, het duurde niet lang of zij werd ingerekend en opgebracht, wegens opruiende taal en het verspreiden van demo cratische gedachten.
|
|