| |
| |
| |
11
De heer Stalin wordt in de gebeurtenissen betrokken.
Kareltje had juist gezien: de vis lag stil. En reeds twee dagen was dit het geval. Tante Pollewop had dit niet gemerkt, omdat de voorbereidingen tot het Vastenavond-feest al haar oplettendheid in beslag namen, de heer Churchill niet, omdat hij aan zijn Memoires bezig was, terwijl Pa Pinkelman en Flop nooit iets merkten. Maar Kareltje, de wakkere knaap, was het niet ontgaan. Wat was er gebeurd? Om dit te begrijpen, dienen wij eerst iets van het walviswezen te weten. Een walvis of Piscis Giganta Mammalis houdt zich gewoonlijk in de Antarctische wateren op. Hij leeft daar van plantaardige resten en zetmeelhoudende bestanddelen, terwijl hij ook somtijds een koraaldiertje besnabbelt. Een enkele keer gebeurt het, dat hij naar het Zuiden afzakt en zulks was ook deze walvis overkomen. Ter hoogte van de Spaanse kust had het dier de torpedo opgeslokt en sindsdien geen rust of duur meer gekend. Het bakken van tante Pollewop en het voortdurend heen en weer dribbelen van Pa Pinkelman waren hem op zijn zenuwen gaan werken en langzamerhand geraakte hij geheel en al ontkrikkeld. In zijn vertwij- | |
| |
feling zwom het radeloze dier de Oostzee op en recht de haven van Riga in, alwaar het de plaatselijke autoriteiten weinig moeite kostte hem te vangen. Nog diezelfde middag werd het reusachtige beest op een tweetal spoorweg-lorries naar Moskou gereden en daar in het Zoölogisch Museum ter bezichtiging opgesteld. Het was eerst op dit moment, dat Kareltje zijn ontdekking deed.
Toen Pa Pinkelman op het punt stond tussen de tanden naar buiten te treden, keerde hij zich om en sprak: ‘Wachten jullie even, ik ga eerst eens kijken.’ Tante Pollewop zette zich op een holle kies en pakte haar broodjes uit. ‘Je doet maar, Theo,’ sprak zij, ‘maar schiet op, want ik wil er nu uit.’ Pa Pinkelman nam op de tong plaats en roetsjte zo naar buiten. Hier wachtte hem een der grootste verrassingen in zijn veelbewogen leven. Hij kwam in een grote zaal terecht, in het midden waarvan de walvis op een kleine verhoging stond. Daaromheen drentelde een twintigtal bezoekers, allen met een gedrukt foldertje in de hand en met het verveelde gezicht van mensen,
| |
| |
die iets bekijken wat je gezien moet hebben. De verschijning van Pa Pinkelman beurde hen aanzienlijk op. Zij keken hem aan met een verbazing, die hun belangstelling voor de walvis in de schaduw stelde.
Doch vóór de beroemde man nog iets had kunnen zeggen, drong zich een suppoost naar voren. ‘Zeg meneer, wat betekent dat?’ vroeg hij bars. Pa Pinkelman, die zich juist hetzelfde afvroeg, zweeg. ‘Weet u niet,’ vervolgde de man, ‘dat het verboden is de voorwerpen aan te raken?’ Pa Pinkelman glimlachte. ‘Beste kerel,’ sprak hij minzaam, ‘ik kom uit het voorwerp.’ ‘Dat zie ik,’ hernam de man, ‘maar dat mag niet. Je mag er alleen omheen lopen. 't Is 'n walvis om naar te kijken, niet om in te zitten.’ ‘Dat zouden we allemaal wel willen,’ sprak een heer met een wit vest verontwaardigd. ‘Maar waar ben ik dan?’ vroeg Pa Pinkelman verbaasd. ‘In het Zoölogisch Museum,’ antwoordde de suppoost, ‘geopend alle werkdagen van 10-5, behalve des Zondags, kinderen halve prijs. Mag ik uw kaartje eens zien?’
‘Anna!’ riep Pa Pinkelman. Tante Pollewop verscheen meteen tussen de snijtanden van de walvis. ‘Daar heb je d'r weer een!’ riep de heer met het witte vest ontsteld. Tante Pollewop knikte hem vriendelijk toe. ‘Je mag je vest wel eens laten stomen,’ sprak zij, ‘'t is geen gezicht. Wat is er Theo?’ ‘Hij wil ons kaartje zien,’ zei Pa Pinkelman. ‘Is het weer zo ver?’ antwoordde tante Pollewop, naar buiten springend, ‘Kareltje, Flop, kom eruit, 't is weer mis.’ En daar traden ook Kareltje en Flop te voorschijn, gevolgd door den heer Churchill. De verbazing der toeschouwers had nu haar hoogtepunt bereikt.
‘Maar dat is precies Churchill!’ riep de heer met het witte vest. ‘Ik ben Churchill, vriend,’ sprak de staatsman waardig. De suppoost liet een schril lachje
| |
| |
horen. ‘Je kan me nog meer vertellen, grappenmaker,’ sprak hij, ‘maar daar lopen wij niet in. Bovendien is het hier Niet Roken.’ Hij nam de heer Churchill de sigaar uit de mond en borg deze in zijn binnenzak. ‘Gaan jullie allemaal mee naar de directeur,’ sprak hij streng.
De directeur ontving hen in het directeurskamertje en luisterde aandachtig naar het verslag van Pa Pinkelman. Hierop dacht hij na. Hij had al twee broers in Siberië zitten en dorst dus niet op eigen hand te beslissen. ‘We gaan naar de volkscommissaris,’ sprak hij, ‘hier steek ik me niet in.’ De volkscommissaris luisterde eveneens oplettend naar wat Pa Pinkelman te vertellen had. ‘Hier begin ik niet aan,’ dacht hij, ‘ik heb al drie ooms in de kwikmijnen zitten en ik zal wel wijzer wezen. Dit moet Stalin zelf maar uitmaken.’ En zo reden zij in een rijtuigje naar het Kremlin, waar Stalin hun hartelijk opendeed.
Nu was de heer Stalin, gelijk wel meer bij dictators voorkomt, wat bijziende en hij herkende zijn gasten derhalve niet. Bovendien bevond hij zich in een royale stemming en had behoefte aan een aanloopje. ‘Kom binnen, kom binnen,’ sprak hij, ‘en doe je jassen uit.’ Hij deed de tochtdeur open en riep: ‘Marie!’ Er trad een knorrige meid in de vestibule. ‘Koffie,’ beval het Russische staatshoofd, ‘en wat boterhammetjes.’ ‘Die hebben we bij ons’ zei tante Pollewop. De heer Stalin, die een spaarzaam man was, glimlachte. ‘Mooi,’ sprak hij, ‘geen boterhammetjes dus. Zal ik maar voorgaan?’ En zij betraden een eenvoudig vertrek, alwaar de heer Stalin achter een bureau ging zitten en hen welwillend aankeek.
‘Wel,’ zei hij, ‘en wat is eraan het handje?’ ‘Excellentie,’ sprak de volkscommissaris bevend, ‘ik verzoek
| |
| |
u vriendelijk uw bril eens op te zetten.’ De heer Stalin wierp hem een toornige blik toe. ‘Heb ik je wat gevraagd?’ zei hij. ‘Niets, Excellentie,’ stamelde de man, ‘maar dit zijn Pa Pinkelman en Winston S. Churchill.’ De heer Stalin lachte hartelijk. Hij hield wel van een grapje. Ook achtte hij het volkomen uitgesloten, dat twee zulke beroemde personen tot achter het IJzeren Gordijn zouden doorgedrongen zijn. Maar toen hij zijn bril had opgezet, verbleekte hij. ‘Nitsjewo pakkiwitski,’ sprak hij. Onmiddellijk traden er drie gewapende mannen binnen, die bij de deur postvatten. ‘Hou ze in de gaten,’ sprak de dictator, ‘terwijl ik mijn bril schoonveeg.’ Hij wreef de glazen van zijn bril zorgvuldig schoon en wierp er andermaal een blik doorheen. Inderdaad, de gelijkenis was treffend. De heer Stalin dacht na. Er waren twee mogelijkheden: het kon zijn dat hij het slachtoffer was van een grap; maar het kon ook zijn dat hij inderdaad gezeten was tegenover de twee grootste mannen van zijn tijd, hijzelf niet meegerekend.
Hij begreep direct, dat dit een gebeurtenis van internationale betekenis was, die of in de geschiedenisboeken zou komen of in Punch. Welke van beide moest hij kiezen? Zelden had hij er zo moeilijk voorgestaan. Nu gebeurde er iets merkwaardigs. Zo althans zal het schijnen in de ogen van hen, die nog nimmer over een dictatuur hebben nagedacht. Maar zij, die zich daarop wel eens bezonnen hebben, zullen er niets verwonderlijks in zien. De heer Stalin had in de loop van zijn regering zóveel mensen, die het beter wilden weten, naar Siberië gestuurd, dat hij, wanneer hij in moeilijkheden zat, niemand om raad kon vragen. Bij zulk een gelegenheid nu had hij de gewoonte zijn meid binnen te roepen, een wat knor- | |
| |
rig mens, dat te oud was om bang voor hem te zijn. ‘Marie!’ riep hij.
De vrouw kwam binnen. ‘Wat hebben we nou weer?’ vroeg zij, haar handen afdrogend. ‘Zie je daar Pa Pinkelman en Churchill?’ vroeg de heer Stalin. ‘Jawel,’ antwoordde de meid, ‘maar denk erom: m'n aardappelen staan op.’ Tante Pollewop dribbelde meteen naar voren en gaf haar een kus. ‘Wij begrijpen mekaar,’ sprak zij. ‘Kijk eens,’ vervolgde de heer Stalin, ‘het gaat hierom: zijn ze echt?’ ‘Knijp er eens in,’ sprak de vrouw. Nu stond Pa Pinkelman op en gaf haar eveneens een kus. ‘Je bent 'n enig mens,’ sprak hij ernstig, ‘met jou kan ik praten.’ ‘Ja, maar niet zoenen,’ antwoordde de vrouw. Tante Pollewop was over dit antwoord zo verrukt, dat zij weer aandribbelde, doch de dictator hield haar tegen. ‘Zo komen we niet verder,’ sprak hij korzelig, ‘Marie, je kunt gaan.’ ‘Mooi,’ antwoord- | |
| |
de Marie, ‘maar als je die bolhoed naar Siberië stuurt, dan kun je morgen fluiten naar je ontbijt.’ En hierna keerde zij terug naar de keuken en ging voort met onder het zingen van de Internationale haar aardappeltjes af te gieten.
Intussen was de heer Stalin tot een besluit gekomen. Hij begreep dat, als Churchill werkelijk een maand lang in een walvis gezeten had, hij ongetwijfeld aan zijn Memoires moest geknutseld hebben. Derhalve liet hij een rijtuigje voorkomen en begaf zich naar het Zoölogisch Museum. En werkelijk, daar vond hij de Memoires, in het kleine kamertje, waar de schrijver al die tijd gezeten had. Nu was de Russische dictator dol op het lezen van Memoires, maar er was één ding, waar hij nog meer van hield, en dat waren oliebollen. Hij had die neiging altijd bestreden, omdat hij het een kapitalistisch gerecht vond, maar toen de geur ervan tot hem doordrong, hield hij het niet langer meer uit en betrad de kamer, waar het fornuisje van tante Pollewop stond. Hij zag de feestelijk gedekte tafel, de drie flesjes wijn en de 175 overgebleven oliebollen en hij begon te weifelen. Van de ene kant herinnerde hij zich zeer goed wat Marx op het punt van oliebollen gezegd had, maar van de andere kant zagen ze er waarlijk verrukkelijk uit. Hier botsten twee wereldbeschouwingen tegen elkaar.... Op dit ogenblik dribbelde tante Pollewop naar binnen. Zij glimlachte. ‘Krenten of rozijnen?’ vroeg zij. De heer Stalin glimlachte eveneens. Het was de eerste keer in zijn leven, dat hij het vraagstuk ook eens van die kant bekeken zag. ‘Rozijnen,’ antwoordde hij. Tante Pollewop sneed ogenblikkelijk een oliebol open en keek nauwkeurig in de binnenkant. ‘Dit is er een,’ sprak zij, ‘bofferd die je bent.’ Zij zaten een tijdje tegenover elkaar, ieder met een
| |
| |
oliebol in zijn mond. ‘Weet je wel,’ zei de heer Stalin streng, ‘wat we nou gegeten hebben?’ ‘Jawel,’ zei tante Pollewop, ‘een oliebol.’ ‘Goed,’ hernam de dictator, ‘maar dat is niet alles. Er zit meer in.’ ‘In de mijne,’ antwoordde tante Pollewop, ‘zaten krenten en in de jouwe rozijnen. Ieder zijn meug.’
|
|