| |
| |
| |
8
De Sjah van Perzië wordt verliefd op tante Pollewop en handelt dienovereenkomstig. Hij verliest zijn troon, zijn inkomen en gemoedsrust aan Pa Pinkelman, die op treffende wijze het land regeert.
In Teheran gaf Pa Pinkelman verslag van zijn wedervaren in het parlement en overhandigde daarna zijn geloofsbrieven aan de Sjah, die ze een tijdje besluiteloos in zijn handen hield en ze toen weer teruggaf.
‘Pinkelman,’ sprak de Sjah, ‘wat zijn je plannen?’ ‘Majesteit,’ antwoordde Pa Pinkelman, ‘geen.’ ‘Zo mag ik 't horen,’ hernam de Sjah, ‘om te beginnen moet je beloond worden. Je hebt het land een nieuwe oase geschonken. Dat is geen gibelegijn.’ Pa Pinkelman glimlachte bescheiden. ‘Nee, nee, Pinkelman,’ hernam de Sjah, ‘ik weet wat je zeggen wilt. Je wilt zeggen dat het niets betekent.’ ‘Waarachtig niet,’ zei Pa Pinkelman.
‘Dan zijn we het eens,’ hernam de Sjah, ‘en nu de beloning. Wat wil je hebben: een zak met robijnen of een witte olifant?’ Pa Pinkelman aarzelde niet. ‘Alle twee,’ zei hij. ‘Dat is dus afgehandeld,’ sprak de Sjah, die plezier in de man kreeg, ‘en nu heb ik één groot verzoek. Doe me een genoegen
| |
| |
en word Pers. We zijn 't hier allemaal. Kom, zie 't breed.’ Pa Pinkelman dacht een ogenblik na. ‘Wat is daarvoor nodig?’ vroeg hij. ‘Dat je een tulband opzet,’ zei de Sjah, ‘dat is alles.’ ‘Nooit,’ zei Pa Pinkelman, ‘ik hou m'n bolhoed.’ ‘Maar iederéén heeft hier 'n tulband,’ zei de Sjah, ‘je loopt voor aap met je kasiebol.’ ‘Dan loop ik maar voor aap,’ sprak Pa Pinkelman, ‘maar zo'n worst zet ik niet op.’ Het gezicht van de Sjah verduisterde. Ook Pa Pinkelman voelde zich ontstemd. Er dreigde een breuk tussen deze beide grote mannen. Toen herinnerde Pa Pinkelman zich het heldere verstand van tante Pollewop. ‘Anna!’ riep hij. Tante Pollewop, die al die tijd in een klein kamertje had zitten wachten, dribbelde meteen naar binnen. ‘Hij wil dat ik 'n tulband opzet,’ sprak Pa Pinkelman, ‘maar ik doe 't niet.’ ‘Dat hoeft ook niet,’ zei tante Pollewop, ‘want als alle Perzen een bolhoed opzetten, zijn we d'r ook.’ En aldus werd nog diezelfde dag in het ganse land verordonneerd.
De Sjah was zo getroffen door het antwoord van tante Pollewop, dat hij gedurende verschillende nachten de slaap niet vatten kon. Hij begaf zich naar een oude wijsgeer, die in het gebergte leefde en vroeg hem om raad. De wijsgeer tuurde geruime tijd in een glazen bol en trok zich toen zeven dagen lang op water en brood in een grot terug. Hierna ging hij naar het paleis van de Sjah en belde aan. ‘U bent verliefd,’ zei hij kalm, ‘verder mankeert u niets.’ De Sjah zag onmiddellijk in, dat dit juist was en bezocht Pa Pinkelman. Pa Pinkelman leefde in een eenvoudig hotelletje, waar hij op het balcon een pijp zat te roken. ‘Pinkelman,’ sprak de Sjah, ‘kan ik je een ogenblik alleen spreken?’ Tante Pollewop rees op en ging heen. ‘Een ton,’ zei de Sjah.
| |
| |
Pa Pinkelman nam de pijp uit zijn mond en keek hem verbaasd aan. ‘Een wat?’ vroeg hij. ‘Twee,’ zei de Sjah, ‘vooruit, pak weg, drie.’ Pa Pinkelman werd ongerust. ‘Voel je je niet goed?’ vroeg hij. ‘Ik mankeer niets,’ antwoordde de Sjah, ‘ik ben alleen verliefd.’ Pa Pinkelman glimlachte. ‘Beste jongen,’ zei hij, ‘dat siert je. Van harte, van harte. En wie is het?’ ‘Tante Pollewop,’ antwoordde de Sjah. Pa Pinkelman werd zelden van zijn stuk gebracht. Ook nu trok hij slechts even de wenkbrauwen op, doch bleef zijn gast vriendelijk aankijken. ‘Merkwaardig,’ zei hij, ‘dat ben ik ook.’
Dit geniale antwoord zou in gewone omstandigheden voldoende geweest zijn. Doch de Sjah was verliefd en een verliefd man is ontoegankelijk voor de stem der rede. ‘Vier,’ sprak hij, ‘allo, we maken er vijf van.’ ‘Ik denk er niet aan,’ zei Pa Pinkelman. ‘Een millioen!’ riep de Sjah. Pa Pinkelman stond op en klopte hem vriendelijk op de schouder. ‘Al ga je tot duizend milliard,’ sprak hij, ‘dan zit je nòg je tijd te verknoeien. Bovendien heb je ze niet.’
De Sjah zweeg. In zijn ogen kwam die eigenaardige flikkering, waardoor kenners van de Oosterse volksziel direct weten hoe laat het is. ‘Pinkelman,’ sprak hij met holle stem, ‘daar zul je spijt van krijgen. Tjonge, jonge, wat zal je dat berouwen.’ ‘Je doet maar,’ zei Pa Pinkelman, ‘ik heb wel voor heter vuren gestaan.’
De volgende morgen aan het ontbijt vond tante Pollewop een blauwe robijn op haar bordje liggen. ‘Theo,’ sprak zij blozend, ‘kijk nou eens.’ Pa Pinkelman, die echter wat vroeger was opgestaan, glimlachte, ‘Aardig,’ zei hij, ‘maar geen kwaliteit. Deze is beter.’ En hij legde een bloedrode smaragd op haar bordje, die tweemaal groter was. ‘Vanoch- | |
| |
tend gekocht,’ zei hij achteloos, ‘als hij je niet bevalt, dan kun je 'm ruilen.’ De volgende morgen stond er een witte olifant voor het hotelletje. ‘Van de Sjah,’ was er op geschilderd. ‘Aardig,’ sprak Pa Pinkelman, ‘maar bij de keukendeur heb ik betere’.
En inderdaad, in de achtertuin stonden drie reusachtige olifanten te grazen, alle met een P op de rug. Tante Pollewop liep de hele dag zingend door het huis. Dit vond zij leuk. Want hoewel zij veel van Pa Pinkelman hield en van olifanten een uitgesproken afkeer had, was zij toch gevleid. Zo zijn vrouwen. Pa Pinkelman echter was gedrukt. En toen hij de volgende dag twaalf giraffen voor het hotel vond staan, begon hij na te denken. Hij was een man van beperkte middelen. Hij kon dit misschien een maand zo volhouden, misschien twee maanden, maar dan werd het toch uitkijken. Hij begaf zich derhalve naar den wijsgeer om raad. ‘Ha, Pinkelman,’ zei de wijsgeer, ‘frisjes vandaag. En wat is er aan de hand?’ Pa Pinkelman legde het uit. De wijsgeer keek even in zijn glazen bol en vroeg toen: ‘Waarom zou je geen Sjah worden?’ Pa Pinkelman stond verbaasd. Aan deze eenvoudige oplossing had hij niet gedacht. ‘Dit betekent revolutie,’ zei hij. ‘Ja wat dacht je dan?’ zei de wijsgeer, ‘denk je dat 't vanzelf gaat? Je houdt een toespraak. Je belooft drie dingen: vrede, welvaart en opslag. Dat gaat 'r altijd in.’ ‘En als 't niet lukt?’ vroeg Pa Pinkelman. ‘Een ogenblikje,’ zei de wijsgeer. Hij keek even in de glazen bol en zei: ‘Dan ga je tegen 't muurtje.’
Pa Pinkelman, minnaar van het ongewisse, besloot de kans te wagen. De greep naar de macht lachte hem toe. Hij was bovendien dol op het houden van redevoeringen. Hij trok zich derhalve in zijn hotelkamer terug, schreef zijn toespraak van a tot
| |
| |
z. met een kroontjespen in het net en verscheen op het balcon.
Daar stond de menigte reeds opgesteld. Want het nieuws van zijn rede had zich als een lopend vuurtje door de stad verspreid. Toen Pa Pinkelman die enorme zee van bolhoeden voor zich zag, werd hij door een machtige vervoering aangegrepen. Hij smeet zijn toespraak als een bal aan zijn voeten en sprak uit het blote hoofd, vijf uren lang, met een driestheid als maar zelden in de geschiedenis valt aan te wijzen. De bevolking stond als aan de grond genageld, betoverd door die vloed van woorden. Drie dingen beloofde Pa Pinkelman: vrede, welvaart en opslag. Dit waren juist de dingen, die de Sjah ook altijd beloofd had, doch die er nimmer gekomen waren. Is het wonder, dat de bewoners buiten zichzelf van geestdrift waren? En is het wonder, dat zij Pa Pinkelman op staande voet tot Sjah uitriepen? Neen. Dit is geheel begrijpelijk en het gebeurt overal op de wereld. Zij tilden de heerlijke
| |
| |
man op de schouders en droegen hem drie keer het plein rond, voor elke belofte éénmaal en hieven toen een gejuich aan, zo oorverdovend, dat de oude Sjah in zijn paleis wakker werd. Hij luisterde opmerkzaam. Een vage onrust maakte zich van hem meester. Hij nam zijn slaapmuts af en richtte zich op in bed.
‘Jan,’ sprak hij, zijn knecht ontbiedend, ‘wat betekent dat daarbuiten?’ ‘Opslag, Sjah,’ antwoordde de man blij. De Sjah greep terstond zijn bullepeesje. ‘Wie heeft je dat gezegd, rekel?’ vroeg hij. ‘Pa Pinkelman,’ antwoordde de man, ‘de nieuwe Sjah.’ De oude Sjah trok zijn kamerjapon aan, zette zijn bolhoed op en rende op zijn pantoffels naar Pa Pinkelman's hotel. ‘Zeg Pinkelman!’ riep hij, ‘wat hoor ik? Lig ik eruit?’ ‘En hoe,’ zei Pa Pinkelman voldaan. De oade Sjah viel op een stoel neer. ‘Afgelopen,’ mompelde hij. ‘Reken maar,’ antwoordde Pa Pinkelman, ‘dat komt van je cadeautjes. Maar ik zal 't goed met je maken. Je krijgt pensioen, 'n huisje en 'n drommeldaris om 's Zondags mee naar de kerk te gaan. Meer kan ik niet voor je doen.’ De Sjah, verbitterd door dit vooruitzicht, sprong overeind en liep het balcon op. ‘Onderdanen!’ riep hij met donderende stem, ‘ben ik de pisang?’ ‘Nou!’ riep de menigte. ‘En heb ik niet altijd vrede, welvaart en opslag beloofd?’ riep de Sjah. ‘Jawel!’ schreeuwde de menigte, ‘beloven is gemakkelijk! Maar doen, ouwe, dáár gaat 't om!’ De Sjah begreep dat het spel verloren was. En hij trok zich terug in een net huisje, met een achtertuintje en een drommeldaris, om 's Zondags op ter kerke te gaan. Eerst liep hij in de steun, toen in de ziektewet en hierna in de sociale verzekering. Tenslotte liep hij helemaal niet meer. Hij was dood. Laat dit voor ons allemaal een les zijn.
| |
| |
Hoe regeerde intussen Pa Pinkelman? Het antwoord is kort: streng, met straffe hand, doch rechtvaardig. Het eerste, wat hij deed, was de naam van Pinkelman de Eerste aan te nemen, en wel om de uitmuntende reden, dat niemand vóór hem op die gedachte gekomen was. Vervolgens liet hij een wapenschildje maken, voorstellende een bolhoed, vastgehouden door twee klimmende leeuwen, waarboven een bazuinblazende engel zweefde, die een duidelijke gelijkenis met tante Pollewop vertoonde. Tenslotte riep hij het Parlement bijeen en ontbond dit terstond. ‘Ga naar huis,’ sprak hij, ‘ik doe het beter.’ En daar de waarheid hiervan overduidelijk
| |
| |
was, gingen allen tevreden naar huis. De anders zo lakse man legde nu een koortsachtige werkdrift aan de dag. Hij herstelde de diep gezonken boerenstand, verenigde het proletariaat, onderhandelde met de arbeiders tot ze er zelf genoeg van kregen, wakkerde de middenstand aan en maakte zich bij de bezittende klasse met één slag bemind door alle belastingen af te schaffen. Kortom, ieder vroeg zich vol verbazing af, hoe ze 't zo lang onder de vorige Sjah hadden uitgehouden. Bijzondere aandacht schonk Pa Pinkelman aan zijn eigen oase. De werktijd werd daar tot twee uur teruggebracht, de kindertoeslag verdubbeld, terwijl, als iemand een lichte jeuk in het linkeroor gevoelde, hij terstond en met geweld door een sociale verzorgster onder de wol werd gestopt. Op een dag vroeg de minister van financiën bij Pinkelman audiëntie aan. ‘Majesteit,’ sprak hij, ‘'t is op.’
Pa Pinkelman bleef de minister een tijdje verbaasd aankijken. ‘Op?’ herhaalde hij toen, ‘zeg, hé daar, hoe kan dat?’ De minister ging op het andere been staan, hield zijn hoofd schuin opzij en bracht de vingertoppen bijeen. ‘Over de balk gegooid, Majesteit,’ sprak hij opgewekt, ‘wèl de bloemetjes buiten gezet, maar oppotten, ho maar. Of, als ik het wetenschappelijker mag uitdrukken: er is wèl uitgegeven, maar niets binnengekomen. De ervaring leert, dat er dan geen cent meer overblijft. Althans, dat is mijn ervaring. Ik kan het mis hebben, maar zo zie ik het.’ Pa Pinkelman begreep, dat er in deze zienswijze iets redelijks school. Doch zijn ontembare geest gaf zich nog niet gewonnen. ‘Goed,’ sprak hij achteloos, ‘pik dan de Engelse olie-velden maar in. Het moet er tòch van komen.’ De minister glimlachte. ‘Dat is al gebeurd,’ sprak hij, ‘een paar maanden voor u aan het bewind kwam.’ ‘Mooi,’
| |
| |
zei Pa Pinkelman tevreden, ‘knap werk. Dan is er nòg iets. De Marshall-hulp.’ ‘Juist,’ zei de minister, ‘daar wilde ik u heen hebben.’ ‘Hoeveel,’ hernam Pa Pinkelman, ‘ontvangen wij aan Marshall-hulp?’ ‘Honderd millioen,’ antwoordde de minister. ‘Een fooi,’ zei Pa Pinkelman, ‘dat jaag ik er in 'n week doorheen. Een habbekrats. Roep de ministerraad bijeen.’
Toen de ministerraad bijeen was, zette Pa Pinkelman de financiële toestand van het land uiteen. Hij deed dat in korte, heldere zinnen, ten eerste omdat hij een uitmuntend verstand had, en ten tweede omdat er niets was. De heer Mossadeg had, rechtop in zijn ledikant zittend, aandachtig geluisterd. ‘Wel, Pinkelman....’, begon hij. ‘Majesteit,’ verbeterde Pa Pinkelman. ‘Majesteit,’ hernam de heer Mossadeq, ‘ik zie maar één oplossing.’ ‘Beste jongen,’ antwoordde Pa Pinkelman, ‘over de brug ermee.’ ‘U moet naar Amerika,’ vervolgde de heer Mossadeq, ‘we gaan zelf ieder eens per maand en u bent nog helemaal niet geweest. 't Begint op te vallen.’ ‘Accoord,’ zei Pa Pinkelman, ‘en hoe gaat 'n Sjah?’ ‘Met'n slagkruiser,’ antwoordde de heer Mossadeq, ‘je kunt ook gewoon gaan, maar dan sla je 'n figuur.’ ‘Goed,’ hernam Pa Pinkelman, ‘hebben we 'n slagkruiser?’ ‘Drie, Majesteit,’ antwoordde de minister van marine eerbiedig. ‘Waarom zou ik dan met één gaan?’ besloot Pa Pinkelman, ‘breng ze alle drie onder stoom, stuur 'n telegram dat ik kom, morgen vertrekken we.’ Hierna begaf hij zich naar het hotelletje, waar tante Pollewop, die de eenvoud liefhad, nog immer woonde. ‘Anna,’ sprak hij, ‘pak je bulletjes bij elkaar, we gaan naar Amerika.’
Tante Pollewop gaf een gilletje van blijdschap.
| |
| |
Want Amerika, dat was juist het land waar zij dikwijls aan had liggen denken, voor zij het licht uitdeed. En zij begon terstond te winkelen, winkeltje uit, winkeltje in; en toen zij de volgende morgen aan boord van de slagkruiser stapte, had zij zeven koffers bij zich, vol met dingen waar je aan denken moet als je op reis gaat. Ook de heer Mossadeq ging mee, op uitdrukkelijk verzoek van Pa Pinkelman. ‘Jij hebt meer met dat bijltje gehakt,’ zei hij, ‘en je zou er mij een groot genoegen mee doen.’
En dat was ook zo. Pinkelman hield veel van de originele man en zag persoonlijk toe dat zijn bed voorzichtig en ordelijk aan boord gehesen werd, want een ongeluk ligt in een klein hoekje. Het ledikant werd op het voorschip geplaatst en Pa Pinkelman zette zich op de rand. ‘Hoeveel zullen we vragen?’ zei hij. De heer Mossadeq glimlachte. ‘Je bent me toch 'n heerlijk stuk....,’ begon hij. Pa Pinkelman hief waarschuwend de wijsvinger op. ‘Majesteit,’ zei hij, ‘ik sta er op.’ ‘Wel,’ hernam de heer Mossadeq, ‘ik zou zeggen, onder de twee milliard moeten we niet gaan. Dan kunnen we net zo goed thuisblijven, Majesteit.’ ‘Precies,’ zei Pa Pinkelman blij, ‘wij begrijpen mekaar. Kapitein, volle stoom, vooruit!’
|
|