met het laagveen bezig. ‘Ook in het strokarton maakte hij vorderingen. Het is verschrikkelijk.’
‘Kom, heer Flens,’ sprak de oudste knecht eerbiedig, ‘kop op als ik me zo mag uitdrukken. Pa Pinkelman weet nog niet, dat de drie knechten weer leven.’ ‘Laat naar je kijken,’ antwoordde de heer Flens, ‘lees dit dan eens, uilskuiken.’ En hij smeet de laatste aflevering van de Volkskrant op tafel. ‘Flop heeft 't ontdekt,’ vervolgde hij bitter, ‘ik heb altijd 'n hekel aan die jongen gehad. En ze zijn er in 'n luchtschip vandoor. Dat ontbrak er nog maar aan.’ ‘Hebt u zelf een luchtschip?’ vroeg Ottocar. De heer Flens verzonk een ogenblik in nadenken. ‘Eens even zien,’ sprak hij, ‘neen, niet dat ik weet. Waarom?’ ‘Hierom,’ hernam Ottocar, ‘willen we hem achterna, dan moeten we zelf een luchtschip hebben.’ De heer Flens stond geprikkeld op. ‘Weet je wel,’ vroeg hij, ‘hoeveel die gek met z'n bolhoed me tot nu toe gekost heeft? Acht millioen, op de kop af. Ik wil niet mopperen, maar 't hakt 'r toch in. En nu weer'n luchtschip. Vooruit maar, 't groeit op m'n rug. Hoeveel kost zo'n ding?’ ‘Voor drie ton,’ sprak de middelste knecht, ‘weet ik 'n heel aardige te staan, als ie nog niet weg is.’ Heer Flens haalde verruimd adem. ‘Had dat eerder gezegd,’ zei hij, een cheque uitschrijvend, ‘'t is te geef. En maak haast, dadelijk is het sluitingstijd.’
De eigenaar van de zeppelin-winkel stond handenwrijvend achter de toonbank, toen de drie knechten binnentraden. ‘En heren,’ sprak hij, ‘wat mag 't wezen?’ ‘Een luchtschip,’ antwoordde de oudste knecht, ‘we gaan er achteraan.’ ‘Ik heb 't gelezen,’ hernam de eigenaar, ‘hij lapt 't 'm toch maar, de taaie bliksem. Wel, ik heb ze in verschillende soorten. Wat wilt u besteden?’ ‘Drie ton,’ antwoordde