| |
| |
| |
Een causerie.
Het was aanvankelijk mijn voornemen om al de aanteekeningen uit te werken, welke ik vrij nauwgezet gemaakt had bij het bezoek van de menigte fabrieken, welke mijn Boston-vrienden mij deden bezoeken, maar ik spaar mijn lezers die mededeeling; deskundigen zouden haar overslaan en oningewijden zou ze vervelen.
Als ik nog denk aan al die tollende klossen, snorrende, draaiende schijven en drijfriemen, aan al dat ratelend, schuifelend, suisend, bonzend gedwarrel van wielen en werktuigen, dan komt het mij begrijpelijk voor dat de oude Psalmdichter zijn vijanden het lot van wielen toewenschte:
My God! oh make them as a wheel;
Giddy and restless let them reel
Like stubble from the wind.
gelijk Milton den psalmdichter nazong. Als er onder de duizende fabriekarbeiders eens een dichter opstond, wat zou die man dan in een verheven ode de rust van den stillen nacht, van den sterrenhemel kunnen beschrijven. Men zou gedoemd willen zijn tot eenige weken hard werk te midden dier ongenadige wielen en ratelende, donderende werktuigen, om rust en vrede, harmonie en muziek naar recht te leeren waardeeren.
Na een bezoek aan de fabrieken waardeerde ik des avonds te Boston te meer den gezelligen kring der vrienden, wier ge- | |
| |
sprekken mij Amerika's ontwikkeling en de hoopvolle toekomst van dit land deden waardeeren.
Onder de aardige anecdoten welke ik daar hoorde was er een, die verteld werd van Philip English, een der voorvaderen van Nathaniel Hawthorne. John Hawthorne, de puriteinsche vervolger van andersdenkenden, was dezen Philip English tot bitteren vijand geweest. Toen Philip op zijn sterfbed lag, smeekte men hem zijn vervolger te vergeven. ‘Nu, dat's goed, ik vergeef hem,’ zeide hij ten laatste: ‘but if I get well, I'll be damned if I forgive him!’
Zijn dochter was vergevensgezinder dan hij en huwde den zoon van den vervolger.
Vele dergelijke herinneringen werden mij verteld uit den ouden Puriteinschen tijd, toen alles uit dagelijksch leven, staatkunde en eeredienst gebannen werd, wat niet door rechtstreeksche voorschriften van de Heilige Schrift gewettigd was. Ik kreeg een levendige voorstelling van die mannen van ijzer, die met den bijbel in handen ‘the fair humanities’, kunst en schoonheid, beoorloogden als van den Booze.
‘Als ge Amerika's verleden en heden begrijpen wilt,’ zeide men mij in Boston, ‘dan moet ge vooral aandacht schenken aan het groote verschil tusschen de Pelgrimvaders en de Puriteinen welke zich hier vestigden. Die worden altijd verward en dooreengemengd; toch zijn ze zeer verschillend, en veel van wat u hier verwondert, als afwijkend van het puriteinsche ideaal, is een gevolg van de overwinning van den geest der Pelgrimvaders die, uit Delfshaven vertrokken, na 65 dagen door storm te zijn geteisterd, in den winter bij Cape Cod op Plymouth-Rock landden.’
De eerste engelsche colonie in Amerika vestigde zich in Virginia en bestond uit Episcopalen. De tweede was die der Pelgrimvaders, die in 1620 te Plymouth landden, en protestantsche afgescheidenen uit de kerk van Engeland waren. Zij waren de eerste voorstanders van volkomen gewetensvrijheid en vervolgden nooit andersdenkenden.
Dit deden de Puriteinen, die in 1630 uit Engeland geweken, zich te Salem en Boston vestigden, de kwakers vervolg- | |
| |
den, de heksenprocessen begonnen en den staat het kerkgezag toevertrouwden. Zij waren hervormden, die zoowel in Engeland als in Nieuw-Engeland in de kerk wilden blijven, welke ze poogden te zuiveren van alles wat hun bijgeloof en vormendienst scheen. Ze waren Nonconformists, omdat ze zich niet wilden voegen naar die ceremoniën en vormen der kerk, welke ze ‘paapsch’ noemden.
De gedachtenis der Pelgrims wordt in Boston jaar in jaar uit met groote vereering en dankbaarheid gevierd. Hun geest heeft getriomfeerd, meent men, en Amerika's historieschrijver zegt dan ook: ‘the principles held by them are the foundation and keystone of American civil polity, and are embodied in every American constitution.’
Het voorbeeld der Pelgrims wordt den kinderen van Massachusetts als de heerlijkste en heiligste traditie van hun land voorgehouden, en omdat ze de groote beginselen van godsdienstige en burgerlijke vrijheid het eerst hebben onderwezen en gehandhaafd, past de heer Edwards in Scribner's Monthly op hen de volgende regelen toe:
Clear beacon stars, to warn and guide our age.
The great traditions of a nations life,
Her founders' lustrous deeds, with honor rife,
Are her most precious jewels, noblest heritage,
Time-polished jewels in her diadem.’
Wat zouden de Puriteinen verwonderd en verontwaardigd zijn, als ze uit hun graven verrezen en zagen hoe de Pelgrimvaders hen overwonnen hebben. Want terwijl godsdienstzin bestaan blijft, is de vormelijke vormen-haat der Puriteinen te zamen met hun onverdraagzaamheid verdwenen. Gelijk ik reeds opmerkte is het oude bedehuis, met de naakte, kale wanden, en de witte vensters, die staren als oogen zonder oogleden, vervangen door gothische kerken, op de spits van wier slanke torens het gouden kruis in de morgenzon straalt. Orgels zijn in de kerk toegelaten en koren zingen hymnes van ongewijde dichters.
Een ring - de heidensche ring! - doet de bruidegom aan den
| |
| |
vinger van zijn bruid, en aan het graf spreekt een geestelijke woorden van hoop en troost, wat de Puriteinen even strikt verboden als het vieren van andere christelijke feestdagen dan den Sabbath.
Doch de felle reactie, gewekt door de dwingelandij van Tudors en Stuarts en door hetzelfde clericalisme, waartegen Hugenooten en Geuzen streden, is voorbij. De roemrijke puriteinsche beweegredenen hebben de puriteinsche dogma's en vervolgzieke reglementen overleefd. De onafhankelijkheid van Amerika is te danken aan de stoere vrijheidsliefde der zonen van Pelgrims en Puriteinen. Boston en Nieuw-Engeland hebben getoond te beseffen dat godsdienst een bedrijvend, geen lijdend zelfstandignaamwoord is, dat hij zich moet uiten in daden, al zijn vele van zijn vormen en symbolen nuttiger en stichtelijker dan de voorvaderen dachten.
Gaande door Nieuw-Engeland's bedrijvige, van leven en beweging krioelende fabriekssteden, langs zijn witte dorpen met de houten huizen en ouderwetsche boerderijen, herdenkt men met dankbaarheid dat het de zonen der Puriteinen waren, die voor de bevrijding van den slaaf goed en bloed over hadden, en in Faneuil Hall in Boston eert men ‘de wieg der vrijheid’. En wat vrijheid en onderwijs doen voor beschaving, voor letterkunde en wetenschap, gevoelt men ook nergens beter dan in de hoofdstad van Massachusetts, het Athene van Amerika.
Het is een allermerkwaardigste Table Ronde van mannen en vrouwen, die Boston in de laatste twintig jaren tot de letterkundige hoofdstad der republiek maakten. Emerson, Longfellow, Irving, Bryant, Holmes, Whittier, Beecher Stowe, Howells, Aldrich, Motley, Lowell, om slechts enkelen te noemen, hebben een jonge, frissche letterkunde doen ontluiken, en de reinheid, waardigheid en adel van hun werk vergen onze hulde en eerbied. De zonen der Puriteinen hebben getoond, welke beweegkrachten in de kunst godsdienst, vaderlandsliefde en burgerdeugd zijn, en ik geloof dat in weinig landen zulk een hartelijke band van vriendschap en onderlinge waardeering prozaschrijvers en dichters vereenigt als in het weleer zoo on- | |
| |
verdraagzame Boston plaats vindt. Al wat ik van de Boston Table Round zag vervulde mij met bewondering en naijver, omdat wij in ons kleine land niets van dien aard hebben. Den dag toen ik Boston verliet, boden de vereenigde journalisten van Boston mij een afscheids-luncheon aan. De journalisten hadden het voorbeeld der letterkundigen gevolgd; ze kwamen soms bijeen, leerden elkander kennen en waardeeren en bewezen gezamenlijk vriendschap aan den confrater van over zee.
Ze vertelden mij hoe de letterkundigen van Boston niet lang geleden den 70sten verjaardag van Dr. Wendell Holmes, den beminnelijken, geestigen humorist, gevierd hadden. Het feest hem aangeboden was eenig geweest. Toen ik er Dr. Holmes naar vroeg kwamen hem de tranen in de oogen, want hij had van het geheele amerikaansche volk de treffendste blijken van liefde en waardeering ontvangen. De pathos, vroolijke opgewektheid en teedere ironie, de fijne geest en het frissche gezond verstand van Dr. Holmes komen vooral uit in zijn Autocrat of the Breakfast table, een liefelijk boekje, dat ik letterkundige gourmets met aandrang aanbeveel.
Dr. Holmes gaf mij, toen ik hem bezocht, zijn levensbeschrijving van Motley, die zijn boezemvriend was, ten geschenke. Hij haalde van Lennep's uitgave van Vondel uit zijn boekenkast, welke hij op raad van Longfellow gekocht had, en waarop hij ‘met behulp van woordenboek en spraakkunst in lange winteravonden kloeke aanvallen gedaan had,’ gelijk hij lachend zeide. ‘Ik had echter hulp van mijn moeder, die eene miss Wendell was, uit een der oude hollandsche Knickerbocker families van New-York, die van moeder tot dochter, van vader tot zoon, nog steeds een weinig Hollandsch kenden. Ik stel mij nu maar altijd voor, dat mijn moeders familie van Vondel afstamt en dat de naam van Vondel in Wendel verbasterde, want atavisme kan de eenige oorzaak zijn, welke poëzie deed aanwaaien aan een eenvoudigen geneesheer.’
Aardiger, beminnelijker solo-prater dan Dr. Holmes heb ik nooit ontmoet, en afscheid nemende van Nieuw-Engeland met deze causerie, is het mij aangenaam met zijn naam en met een gedicht van hem te eindigen.
| |
| |
Het is een nog onuitgegeven vers, dat hij voorlas op zijn 70ste verjaarfeest en mij schonk:
Where is this patriarch you are kindly greeting?
Not unfamiliar to my ear his name,
Nor yet unknown to many a joyous meeting
In days long vanished - is he still the same?
Or changed by years, forgotten and forgetting,
Dull-eared, dim-sighted, slow of speech and thought,
Still o'er the sad, degenerate present fretting,
Where all goes wrong, and nothing as it ought?
Old age, the graybeard - well indeed I know him,
Shrunk, tottering, bent, of aches and ills the prey
In sermon, story, fable, picture, poem,
Oft have I met him from my earliest day.
In my old Esop, toiling with his bundle,
His load of sticks, politely asking death -
Who comes when called for - would he lug or trundle
His fagot for him? He was scant of breath.
And sad ‘Ecclesiastes, or the Preacher,’
Has he not stamped the image on my soul
In that last chapter where the worn-out teacher
Sighs o'er the loosened cord, the broken bowl?
Yes, long indeed I've known him, at a distance;
And now my lifted door-latch shows him here; -
I take his shrivelled hand without resistance,
And find him smiling as his step draws near.
What thought of gilded baubles he bereaves us,
Dear to the heart of youth, to manhood's prime -
Think of the calm he brings, the wealth he leaves us,
The hoarded spoils, the legacies of time.
Altars once flaming, still with incense fragrant,
Passion's uneasy nurslings rocked asleep,
Hope's anchor faster, wild desire less vagrant,
Life's flow less noisy, but the stream - how deep!
| |
| |
Still, as the silver cord gets worn and slender,
Its lightened task-work tugs with lessening strain;
Hands get more helpful, voices grow more tender -
Soothe with their softened tones the slumberous brain.
Youth longs and Manhood strives, but Age remembers -
Sits by the raked-up ashes of the past;
Spreads its thin hands above the whitening embers
That warm its creeping life-blood till the last.
Dear to its heart is every loving token
That comes unbidden ere its pulse grows cold;
Ere the last lingering ties of life are broken,
Its labors ended and its story told.
Ah! when around us rosy youth rejoices,
For us the sorrow-laden breezes sigh,
And through the chorus of its jocund voices
Throbs the sharp note of Misery's helpless cry.
I come not here your morning hour to sadden,
A limping pilgrim leaning on his staff -
I who have never deemed it sin to gladden
This vale of sorrows with a wholesome laugh.
If word of mine another's gloom has brightened,
Through my dumb lips the heaven-sent message came;
If hand of mine another's task has lightened,
It felt the guidance that it dares not claim.
But oh! my gentle sisters; oh! my brothers,
These thick-sown snowflakes hint of toil's release;
These feebler pulses bid me leave to others
The tasks once welcome - evening asks for peace.
Time claims his tribute; silence now is golden;
Let me not vex the too long suffering lyre;
Though to your love untiring still beholden,
The curfew tells me - cover up the fire.
And now with grateful smile and accents cheerful,
And warmer heart than look or word can tell,
In simplest phrase - these trait'rous eyes are tearful -
Thanks, brothers, sisters, children; and farewell.
|
|