Van 't noorden naar 't zuiden. Schetsen en indrukken van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika. Deel 1
(1881)–Charles Boissevain– Auteursrechtvrij
[pagina 241]
| |
Nieuw Engeland's geestdrift voor onderwijs.De volksschool - the common school - een der meest kenschetsende en eervolle inrichtingen van Amerika, is oorspronkelijk te danken aan de Pelgrimvaders die Boston, en aan de Hollanders die Nieuw-Amsterdam stichtten. De Hollanders die aan den Hudson zich nederzetten wijdden onmiddellijk hun aandacht aan het onderwijs, en de West-indische Compagnie, die het werk der colonisatie leidde, schreef voor dat het plicht was goede en geschikte predikanten, schoolmeesters en ziekentroosters aan te stellen. In het reglement, dat voor Nieuw-Nederland in Amerika in het jaar 1638 gemaakt werd, staat dat ‘elke ingezetene zulk aandeel in de belasting zal betalen als later noodig zal blijken voor het onderhoud van schoolmeesters’. De gemeentebesturen van Nieuw-Amsterdam en van de hollandsche steden op Long Island zorgden goed voor de volksschool; in 1659 ontboden ze uit Holland een latijnschen schoolmeester, die in Nieuw-Amsterdam een huis en tuin ontving en uit de stadskas betaald werd. De leerlingen, die de latijnsche school bezochten, betaalden den meester zes gulden per kwartaal, doch de lagere school was kosteloos. Een Engelschman, de heer R.W. Dale, die the popular education van Amerika grondig behandeld heeft, prijst die maatregelen der hollandsche colonisten van harte en voegt er met eenige beschaming aan toe: the Dutch colony was con- | |
[pagina 242]
| |
quered in 1664 by the English, and from that time popular education made no progress.’ De Engelschen wilden niets weten van het Hollandsche voorbeeld om kostelooze lagere scholen te openen, en die uit de stedelijke belasting te betalen. De Pelgrimvaders, die Nieuw-Engeland stichtten, waren verstandiger. Zij richtten in Boston de kostelooze volksschool op, en twee-en-twintig jaar na den verschrikkelijken winter toen de pelgrims uit de Mayflower op de naakte granietrotsen landden, werd door het bestuur van de colonie een wet aangenomen welke aandacht verdient. De ‘select men’ van elke stad en dorp worden gelast: ‘to have a vigilant eye over their brethren and neighbors, and to see that none of them shall suffer so much barbarism in any of their families as not to endeavor to teach, by themselves or others, their children and apprentices so much learning as may enable them perfectly to read the English tongue, and obtain a knowledge of the capital laws, upon the penalty of twenty shillings for each neglect therein.’ (De mannen daartoe door de burgers gekozen, zullen een waakzaam oog houden op hun broeders en buren, en toezien dat ze geen van allen zoo groote barbaarschheid dulden zullen in hun gezinnen, dat zij niet pogen door het onderwijs van zich zelven of van anderen zooveel kennis mede te deelen aan hun kinderen en allen die bij hen in den leer zijn, dat ze het Engelsch volmaakt kunnen lezen en vertrouwd zijn met de voornaamste wetten, op straffe van een boete van twintig shilling voor elke tekortkoming in deze.’) In Boston voerde men dus het eerst ‘leerplicht’ in, en vijf jaar nadat deze wet was afgekondigd, werd gelast dat elke nieuwe stad of dorp, zoodra er vijftig hoofden van huisgezinnen woonden, een onderwijzer zou aanstellen, die lezen en schrijven kon onderwijzen. De boeten voor verzuim in deze werden telkens verzwaard; de openbare meening was geheel aan de zijde van de wet en dus werd Nieuw-Engeland het land, waar men wellicht het best bestudeeren kan wat volksonderwijs op den duur vermag. Een jongen die volstrekt onwetend blijven wilde had weinig kans zijn zin te krijgen, gelijk op vermake- | |
[pagina 243]
| |
lijke wijze door den heer James Parton (Topics of the Times, pag. 34) wordt aangetoond. ‘Zoo er in een der steden van Nieuw-Engeland een inboorling is die niet schrijven en lezen kan, wordt hij als een merkwaardigheid beschouwt en wijst men hem aan vreemdelingen als een opmerkelijke zeldzaamheid. ‘Er leeft op het oogenblik zoo'n man in Stockbridge (Massachusetts), die mij voorgesteld werd als de eenige inboorling van Nieuw-Engeland in deze streek, die zoo onwetend was. Men scheen eer trotsch op hem te zijn dan het tegendeel, daar hij geen klein bewijs van slimheid en handigheid gegeven had door zoovele valstrikken voor jongens en voetangels en klemmen voor volwassenen te ontkomen die, met spelboeken tot lokaas, ieder die niet lezen kan bedreigen.’ Doch buiten Nieuw-Engeland werd in de engelsche colonies in Amerika het onderwijs op ouderwetsche wijze verwaarloosd. Een van de meest kenschetsende bewijzen hiervan komt voor in een brief van Sir William Berkeley, die door Karel I tot gouverneur van Virginia benoemd was. De gouverneur somt op tot welken staat van bloei de colonie geraakt was tijdens zijn dertigjarig bewind en zegt: ‘Ik dank God dat wij geen kostelooze scholen en geen drukpers hebben, en ik hoop dat we die in de eerste honderd jaar zullen weren; want kennis en wetenschap hebben ongehoorzaamheid, ketterij en secten in de wereld gebracht, dewijl de drukpers hun tot tolk gediend heeft om kwaad te spreken van de beste regeering. God keep us from both.’ Wat de oude cavalier wenschte is geschied, doch Virginia is Sir William niet dankbaar voor zijn welgemeenden ijver. William Penn, de stichter van Pennsylvanië, was verstandiger, en drukte den wensch uit dat men toch niet uit valsche zuinigheid zou verzuimen scholen op te richten, ‘for by such parsimony all that is saved is lost (dit is een aardige uitdrukking!), doch zelfs hij durfde het voorbeeld van de hollandsche en puriteinsche colonisten niet volgen, om de oprichting en instandhouding van lagere scholen verplichtend te stellen voor plaatselijk bestuur en coloniale regeering. | |
[pagina 244]
| |
In het Zuiden had voor den burgeroorlog het ‘common school-system’ niet de minste vorderingen gemaakt. Het is aan den ijver, de geestdrift voor onderwijs van Nieuw-Engeland, van de Yankees te danken dat daarin verandering gekomen is en de ‘Yankee schoolmarm’, de onderwijzeres uit Nieuw-Engeland, wordt nu in alle staten gevonden, terwijl alle staten en steden het voorbeeld van het Noorden navolgen. Miss Ophelia in Uncle Toms Cabin geeft een goed denkbeeld van den beschavenden invloed, welken de vrouwen van Nieuw-Engeland in het Zuiden uitoefenden. En de heer Dale kan getuigen hoe Nieuw-Engeland - dank zij den eeuwenlangen ijver voor onderwijs - ook het Westen tot beweegkracht is. ‘Door de ondervinding van Nieuw-Engeland geleid en onderwijzers en onderwijzeressen uit het Noorden gebruikende, hebben vele Westelijke staten een stelsel van scholen en onderwijs opgericht, dat schier even goed is als dat van Massachusetts.’ De volksschool is volgens het roemrijk voorbeeld van Boston nu in elken staat ingevoerd door een voorschrift van de wetgevende macht van elken staat. De centrale regeering te Washington mist het recht om een stelsel van onderwijs voor het geheele land in te voeren, en daarom heeft Amerika aan de overtuigende kracht van het voorbeeld en van de geestdrift van Boston en Massachusetts meer te danken dan het ooit vergelden kan. Tien jaar geleden werd in het congres een poging gedaan om ‘a thorough and efficient system of public instruction’ in alle staten gelijkelijk in te voeren, maar het voorstel werd verworpen als in strijd met het grondbeginsel der constitutie, volgens 't welk de centrale regeering zich niet bemoeien mag met de binnenlandsche aangelegenheden der verschillende staten. ‘Het National Bureau of Education’ kan dan ook geen contrôle uitoefenen, maar enkel gegevens voor de statistiek en geschiedenis van het onderwijs in de verschillende staten verzamelen. In elken staat is het onderwijs eenigszins verschillend geregeld, en het was mij een groote teleurstelling te bespeuren, toen ik te Chicago komende, de in Boston opgedane kennis gebruiken wilde, dat het toezicht op de scholen, | |
[pagina 245]
| |
hare inrichting, de samenstelling en macht van de schoolcommissie in Illinois anders was als in Massachusetts. In Boston wordt het openbaar onderwijs bestuurd door een schoolcommissie van 25 leden, waarvan de burgemeester voorzitter is. Alle openbare scholen staan onder deze commissie, die door de kiezers gekozen wordt. Zij benoemt de onderwijzers, bepaalt hun salarissen, regelt het onderwijs en stelt een ‘superintendent’ en zes ‘supervisors’ aan. De superintendent moet zich op de hoogte houden van alle verbeteringen in onderwijs en tucht in de scholen der andere staten, om Boston daarvan voordeel te laten trekken. Hij moet den onderwijzers de beste methode van onderwijs aanraden, en daartoe soms vergaderingen met al de meesters houden. Hij heeft te letten op het aantal en den toestand der kinderen die de openbare school niet bezoeken, en middelen te beramen om hen tot schoolbezoek aan te sporen. Hij woont al de vergaderingen van de schoolcommissie bij, dient tot vraagbaak voor al de afdeelingen en brengt twee keer per jaar een uitvoerig verslag uit. Voor de gezondheid der kinderen op de school en de doelmatige inrichting der gebouwen moet hij zorg dragen, en als het weder buitengewoon stormachtig of heet is, heeft hij het recht de school 's morgens of 's middags te sluiten, waarvan hij kennis geeft door kwartier voor achten of kwartier voor twaalven het getal 22 te laten herhalen door de brand-alarm telegraaf. De zes supervisors moeten de scholen twee keer per jaar bezoeken en de kinderen examineeren. Hun bevinding teekenen ze op in boeken, welke alleen ter kennis van de leden der schoolcommissie worden gebracht. Als zij de hoogste klassen van de grammar schools (de scholen voor uitgebreid lager onderwijs) geëxamineerd hebben, geven zij diploma's aan de leerlingen die hen voldaan hebben, welke diploma's toegang geven tot de high-school. Ze examineeren ook aspirant-onderwijzers. De superintendent en zijn helpers hebben een uitgebreide volmacht; de deugdelijkheid van het onderwijs hangt van hun doorzicht en ijver af; ze mogen proefnemingen met nieuwe leerwijzen doen in één school, om, zoo ze slagen, de methode in alle scholen voor te schrijven. | |
[pagina 246]
| |
Het maximum leerlingen in ééne klasse is te Boston 56 in de lagere school, 56 in de grammar school en 30 in de high school, doch de inspecteur kan soms wijzigingen aanbrengen. Zoo melden bij de lagere scholen zich soms een aantal kinderen van pas gelande landverhuizers aan, die, schoon ze elf tot dertien jaar zijn, nog geen lezen en schrijven kunnen. Ze worden niet in een zelfde klasse met kinderen van zes jaar geplaatst, maar komen onder afzonderlijke onderwijzers, en zoo doorloopen ze de driejaars-cursus in anderhalf jaar. In elke wijk van Boston is een grammar-school en het noodige aantal scholen voor lager onderwijs, die meest allen zes groote kamers bevatten, waar kinderen van vijf tot acht jaar leeren. De meester van de grammar-school is de ‘principal’ van het district en examineert in Januari en Juni de hoogste klasse der lagere school. De leerlingen die geslaagd zijn, worden toegelaten op de grammar-school. De ouders der niet toegelaten kinderen hebben het recht zich te beroepen op de afdeeling der schoolcommissie, die het toezicht op hun district heeft. Jongens, die hun best doen, kunnen dus van school tot school overgaan en ten slotte tot de universiteit worden toegelaten. Doch jongens die daarnaar streven, behooren na hun elfde of twaalfde jaar anders opgeleid te worden als de jongens die met hun veertiende of vijftiende jaar de school voor goed verlaten. Dit bezwaar is in Boston gevoeld en daarom zijn door de schoolcommissie aldaar latijnsche scholen opgericht met een cursus van acht jaren. De leerlingen worden op negenjarigen leeftijd er toegelaten. De kostelooze, neutrale school is een instelling waarop de Amerikanen fier zijn. In New-York heeft zij een harden aanval te verduren gehad van de roomsche geestelijkheid, gesteund door de Ieren, doch de aanval is afgeslagen. De geestelijkheid, die zooveel mogelijk verhindert dat roomsche kinderen de openbare school bezoeken, handhaaft met bewonderenswaardige geestkracht en toewijding in New-York hare negentig scholen met 30 à 40.000 kinderen. In Philadelphia, Cincinnati en Chicago heeft ze eveneens van 20 tot 30.000 kinderen op hare scholen, doch de gesubsidieerde staatsscholen zijn zooveel beter, | |
[pagina 247]
| |
dat de mededinging haar zeer moeielijk blijkt te zijn. Zij hoopt daarom steeds op subsidie van den staat, welk subsidie de wetgevende macht van elken staat aan secte-onderwijs geven mag. De centrale regeering heeft in 1876 gepoogd, tot bescherming van het neutraal openbaar onderwijs, dit recht aan de verschillende staten te ontnemen. Het huis der vertegenwoordigers nam het wetsvoorstel aan, met de geduchte meerderheid van 180 tegen 7 stemmen, doch in den senaat stemden 28 voor en 16 tegen. Daar eene wijziging der constitutie twee derden der stemmen eischt, werd de wet niet aangenomen. Uit de stemming blijkt echter voldoende dat de geestdrift voor secte-onderwijs niet groot is, want vele tegenstemmers in den senaat deden dit enkel uit liefde voor het eerste beginsel der democratische partij: de onvervreemdbare zelfregeering van elken staat. De geestelijkheid hoopt echter door middel der iersche kiezers bij de volgende verkiezingen in New-York subsidie voor hare scholen te winnen, doch zelfs een tijdelijke overwinning van de clericalen zou mij niet doen gelooven dat ze ooit het common-school system der Amerikanen in een enkelen staat voor goed zouden kunnen overwinnen. De Amerikanen zijn trotsch op hun volksonderwijs als op een palladium hunner vrijheid. In de verschillende staten wordt jaarlijks een 210 millioen gulden uitgegeven voor het onderwijs. De staatsbelasting draagt 15½ millioen dollars bij en de plaatselijke belasting meer dan 59 millioen. Eenige bijdragen tot het schoolfonds zijn opmerkelijk. In Nieuw-Hampshire levert de spoorwegbelasting 6.401 dollars, en een belasting op honden en vrijwillige bijdragen van belangstellenden 24.883 dollars op. Men mag den clericalen niet kwalijk nemen dat ze spotten met deze verwonderlijke samenvoeging onder één hoofd van de hondenbelasting en de vrijwillige bijdragen van ijveraars voor neutraal onderwijs. In Delaware wordt de openbare school gesteund door het patentrecht dat herbergiers, en de vergunning om te trouwen welke jonge paren betalen. In Jowa is een schoolfonds, dat versterkt wordt door 5% van de netto opbrengst van den verkoop van grond. In Florida krijgt dat fonds 25% van de opbrengst, en in de andere steden een of twee percent. In vele staten gaat | |
[pagina 248]
| |
het geld van de boeten in gerechtshoven opgelegd en van den afkoop van militairen dienst naar de school. Rijke lieden vermaken vaak groote legaten aan de school. De beroemde Peabody b.v. liet aanzienlijke sommen na, om het neutraal onderwijs in het zuiden aan te moedigen. De onderwijsbelasting is in enkele steden drukkend genoeg. Staat en gemeente vragen in de stad New-York b.v. gemiddeld tien gulden per hoofd van de bevolking. Men kan dus beseffen hoeveel de rijke inwoners moeten betalen, als men verneemt dat de bevolking van Boston meer dan twee millioen dollars per jaar voor volksonderwijs aan belasting opbrengt, dat is f 15. - per hoofd. Door elkander genomen kost elke leerling den belastingschuldigen van Boston f 63. - per jaar. In andere staten en steden wordt echter niet zooveel voor het onderwijs besteed. In Georgia kost elke leerling slechts f 8. - in Louisiana f 23 en in Californië f 42.-. Te Boston zijn trouwens de salarissen veel hooger dan ergens elders in de republiek. Meesters van grammar-schools ontvangen b.v. f 7.630 per jaar, de eerste ondermeester ontvangt f 6.240 en elke andere ondermeester f 4.800. In New-York zagen de scholen er arm en vuil uit, en de ventilatie was er meer dan onvoldoende, zoover ik kon opmerken, doch in Boston was alles keurig in orde. Wie het ideaal van een goed gebouwde, voorbeeldig ingerichte wetenschappelijk geventileerde school wil zien, behoort in Boston de Chauncy-Hill school te bezoeken. Dit is een particuliere school, wier inrichting en indeeling het ideaal nabij komt van ouders, die niet gaarne frissche kinderen naar school zenden, om met de vacantie bleeke, verlepte kinderen te huis te krijgen. Evenals op de voortreffelijke school der Schoolvereeniging te Amsterdam gaan er jongens en meisjes op deze school. Ze heeft de Kindergarten, de Fröbel-school voor kleine kinderen, en voedt de jongens op voor Harvard-college en het Institute of Technology. Er zijn 300 leerlingen en 19 onderwijzers op deze modelschool. Wat de openbare school in Amerika onderscheidt is dat zelfs op de laagste scholen geen kweekelingen worden gebruikt, en | |
[pagina 249]
| |
dat elken dag eenige verzen uit den bijbel worden voorgelezen zonder commentaar. Eendrachtig wil men in Noorden en Zuiden de neutrale lagere volksschool behouden, maar ik heb door tal van personen overal hooren protesteeren tegen het kosteloos hooger onderwijs.Ga naar voetnoot1 In New-York heeft men b.v. een soort van hoogeschool (een college) dat der stad 144.250 dollars kost, en kosteloos onderwijs geeft aan studenten die het admissie-examen afleggen. Op deze school volbrengen voornamelijk adspirant onderwijzers hun studiën, en het ware zonde en jammer zoo men deze voortreffelijke school ooit ophief; maar in New-York loopt ze toch gevaar. Vijftig jaar geleden stelde De Tocqueville de Vereenigde Staten reeds ten voorbeeld aan Europa wegens de groote zorg | |
[pagina 250]
| |
welke ze aan volks-onderwijs schonken. Die lof blijft het land verdienen. De resultaten van het free-school system ziet men in elken staat. Wel heeft een geestig amerikaansch schrijver, de heer Richard Grant White, in the North American Review onlangs het stelsel van kosteloos openbaar onderwijs scherp aangevallen, dat hij in theorie en praktijk even noodlottig acht, maar hij geeft argumenten noch bewijzen ten beste, terwijl men mij mededeelde dat het hem aan alle ervaring ontbreekt om op grond van eigen ondervinding te spreken. Zoo men den boom beoordeelt naar de vruchten, dan moet de vreemdeling die door Amerika trekt het wel oneens zijn met den heer White. Men vindt in Amerika iets dat veel gelijkt op professor Huxley's ideaal stelsel: ‘een lange onderwijsladder, waarvan het onderste einde in de straatgoot staat, en waarvan het bovenste in de hoogeschool uitkomt.’ De vrije school van Amerika heeft de democratische instellingen van Amerika niet alleen wijding gegeven, maar zij heeft ze mogelijk gemaakt. Door de school werden de duizende landverhuizerskinderen geamerikaniseerd. Volgens het laatste verslag der Commissioners of Education worden 1½ millioen kinderen in de openbare neutrale school onderwezen, terwijl slechts 300.000 kinderen in bijzondere en secte-scholen worden opgevoed. Die school is de waarborg der republiek, en om haar te handhaven belast het volk zich zelf in dorp, stad en staat, en brengt het vrijwillig acht millioen dollars per jaar op. Op die school zit in menigen staat de zoon van den gouverneur en van den rechter naast dien van den Ier, die zijn keukenhout zaagt, en ze hebben dus in hun kinderjaren te wedijveren. ‘Dit vind ik zoo goed voor mijn jongens,’ zeide de burgemeester van een der grootste steden tot mij, ‘dat ik steeds den aandrang van mijn vrouw weerstaan heb, die ze liever naar eene particuliere school wil zenden, waar ze met standgenooten in kleiner klassen voor veel geld worden onderwezen. Nu krijgen ze tevens onderwijs in democratische beginselen, in republikeinschen geest. Wellicht leeren ze minder snel, en doen ze een geringer mate van kennis in enkele vakken op, doch dit is gemakkelijk later in te halen, en intusschen wordt | |
[pagina 251]
| |
hun denkvermogen geprikkeld in het worstelperk dat voor allen open staat,. Ze moeten leeren zich te handhaven op hun plaats, en de knappe landverhuizerszoon dwingt hen te denken, leert hen om te gaan met ongelijksoortige medeburgers. En die dit niet vroeg leert haalt zijn schade moeielijk later in. Wat de openbare school bovendien voor mijn jongens doet, is wellicht het voornaamste. Op een groote openbare school is men natuurlijk gestreng; dit eischt de tucht. De leerling moet dus regelmatig komen en gaan; hij moet geregeld en ordelijk zijn werk doen, beleefd zijn jegens zijn medeleerlingen, en gehoorzaam aan zijn meester. Hij moet zijn eigenzinnigen wil, de maniertjes, hem als het wellicht bedorven kind van rijke ouders eigen, leeren overwinnen; hij is een klein deel van een groot geheel, en hij leert practisch zelfbedwang en nederigheid.’ Dit was ongeveer wat de burgemeester mij zeide, en lachend zeide hij ten slotte: ‘Herhaal dit aan tafel eens, alsof het uit u zelf kwam, aan mijn vrouw. Uit den mond van een vreemdeling uit Europa zal haar dit treffen.’ Ik deed mijn best om als zendeling van het openbaar onderwijs na de soep het gesprek te beginnen, doch ik deed het zoo onhandig, dat mevrouw mij al dra in de rede viel en met een vroolijken lach zeide: ‘Wat moet mijn man u van middag verveeld hebben met zijn gepraat over onderwijs. Doch u moet u niet wreken door mij te herhalen wat hij gezegd heeft. Ik herken zijn uitdrukkingen!’ ‘Ja, het is het nadeel van particulier onderwijs dat men zijn gouverneur of meester vaak te veel napraat,’ antwoordde ik, maar ik nam tegelijk mijn ontslag als zendeling. Tot belooning genoot ik de geestige conversatie van mevrouw over ieder en alles, en ten slotte vertelde ze mij, dat ze enkel met haar man streed over het onderwijs der beide dochters, die ze naar een bijzondere school wenschte te zenden, ‘wat ik waarschijnlijk ook doen zal’, zeide ze; hetgeen ik gaarne geloofde. |
|