Van 't noorden naar 't zuiden. Schetsen en indrukken van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika. Deel 1
(1881)–Charles Boissevain– Auteursrechtvrij
[pagina 72]
| |
Nieuw-Amsterdam.Onder de Barents-relieken, in Nova-Zembla opgedolven uit het Behouden Huis, vindt men een fluit, die nog eenige tonen geeft, en de kleine schoenen van den armen scheepsjongen, die gedurende den langen Poolwinter stierf. Zulke relieken zijn vol poëzie, ze zijn stemmen uit het verleden, die meer zeggen tot hart en verbeelding, dan boeken vol mededeelingen en cijfers. Dergelijke relieken van Holland's gouden eeuw, heb ik hier in het Nieuw-Amsterdam der vaderen ook gezocht en gevonden. Holland, de moeder van vier staten der groote Republiek, heeft links en rechts herinneringen achtergelaten. Het amerikaansch Nieuw-Nederland troostte de Hollanders voor het verlies van Brazilië en men zong: ‘Wat treurt men om Braziel vol snoode Portugeezen,
Terwijl ons van der Donk vertoont dit Nieuwe Land!’
Nieuw-Nederland was, om Hudson's eigen woorden te gebruiken: ‘het schoonste land dat men met voeten betreden kon’, en dit Nieuw-Nederland is nog vol stemmen die van het verleden getuigen. Hudson, die in Maart 1609 naar Nova-Zembla zeilde, werd door aanhoudende stormen naar de amerikaansche kust gedreven en ontdekte zoo dit ‘schoone land’. Voorwaar, Nova-Zembla en de reizen daarheen bekleeden een roemrijke plaats in den heldenzang van het hollandsche volk! Waar nu de emigranten landen in New-York, in het zuiden | |
[pagina 73]
| |
van het eiland Manhattan, stond fort Oranje, het fort der Hollanders, die houten hutten met stroodaken en een windmolen bouwden. Een pakhuis werd opgericht, waar de berenhuiden en bevervellen, welke ze van de Indianen kochten, werden opgestapeld; Beaverstreet, de drukke straat vol kantoren bij de beurs (door de voorvaderen gedeeltelijk Prinsenstraat en gedeeltelijk Bevergracht genoemd), houdt dat hollandsche pakhuis vol bevervellen in herinnering. Potgieter zong New-York eens toe: ‘Uw schoonste vloed draagt Hudson's naam,
Hij schakelt honderd bergen zaam,
Hij ruischt door duizende valleijen;
Welluidendste trompet der faam,
Zoetvloeijend zangrigste aller reijen!’
Het is zeker dat er weinig rivieren in Amerika zijn die zulk een romantisch verleden hebben als deze Hudsonrivier, die beroemd is sinds den tijd toen Hudson met zijn Hollanders in de Halve Maan van negentig tonnen van de Noordelijke IJszee naar het geheimzinnig Westen stevende en dertig dagen lang over de heldere wateren zeilde van de schoone Ma-hie-can-i-tuck der Mohicanen die nu zijn naam draagt. Wanneer men in het najaar in New-York is en de bosschen langs de Hudson, van goud en scharlaken stralende, zich in het water spiegelen, moet men die schoone rivier opstoomen. Men glijdt dan langs de Palisades en vele steden en dorpen, wier verleden en legenden van Holland's gouden eeuw spreken, gelijk de bouwvallen van den Rijn het Duitschland der middeneeuwen in herinnering brengen. Met het boek van Benson Lossing, the Romance of the Hudson, in handen, kan men dan mijmeren en droomen over het verleden, als gleed men langs Donau of Elbe. Doch telkens zal men aan het heden worden herinnerd, als men de graanvloot van Chicago door de rivier naar New-York ziet trekken. Soms ontmoet men dan een veertig rivierbooten gesleept door twee sleepstoomers, die voor elkander gespannen zijn, en het eene dergelijke eskader volgt het andere. Ze zijn 1400 mijlen ver gekomen, over de meren Michigan, Huron en Erie en door | |
[pagina 74]
| |
het Eriekanaal tot Albany dat aan den Hudson legt. Ze zijn met tarwe, gerst, haver of hout geladen en bevatten evenveel als twee-en-twintig spoorwegwagens. Wat zouden Hudson en Stuyvesant gezegd hebben, als ze hadden kunnen voorzien welk een handelsbeweging hun rivier en dorp eens zouden kennen? Van Nieuw-Amsterdam hadden ze wellicht iets groots verwacht, maar dat Breukelen (Brooklyn) de vierde stad van een reuzenrijk zou worden en zich zoo zou uitbreiden dat het met Nieuw-Amsterdam tot een werd over de rivier, neen, dat had de stoutste visioen-ziener onder hen niet gedacht. Telkens worden we gedwongen aan ons verleden te denken als we den staat New-York doorkruisen. Er zijn tal van namen hier, zoo van inwoners als van straten, dorpen en steden, welke ons vaderland in herinnering brengen. De Amerikanen klagen dat de welluidende indiaansche namen niet gehandhaafd zijn, doch voor een kind der oude wereld is er iets bijzonder treffends en roerends in die vaderlandsliefde, in die loyauteit van het hart, welke de eerste kolonisten de vaderlandsche namen deed overplanten in de nieuwe wereld, welke de Hollanders overal de moerassen deed zoeken al verblijfplaats, hun de voorkeur deed schenken aan havens die op de hollandsche geleken, hun grachten deed graven en hollandsche huizen deed bouwen. Ik heb een bezoek gebracht aan de stad Amsterdam, in den staat New-York, waarheen de New-York Central mij voor 3½ dollar in 6½ uur bracht. Het is een opkomende stad met 10000 inwoners, maar ze is nog niet zoo schilderachtig schoon als Oud-Amsterdam aan het IJ, doch weinige steden in de wereld kunnen met die stad dan ook vergeleken worden. Naar Vlissingen ging ik een anderen keer. Ik was daar te dineeren gevraagd en zag eerst het sierlijke stadje dat acht mijlen van New-York ligt op Long Island. Er zijn daar nog vele oud-hollandsche families, die op ouderwetsche wijze leven, en men ziet er huizen die onze bruinroode steden in herinnering brengen. Een paar keer dat ik op den luchtspoorweg had plaats ge- | |
[pagina 75]
| |
nomen te Wallstreet en den tijd had, bleef ik voor hetzelfde geld doorrijden tot Haarlem en Bloemendaal (Bloomingdale, voorbij 60th Street). Haarlem ligt op een half uur sporen van het begin van Nieuw-Amsterdam, aan de Haarlem-rivier, welke door Spuyten Duyvel Creek met de Hudson vereenigd wordt, het land waarop New-York gebouwd is dus tot een eiland makende. Diederick Knickerbocker weet ons te vertellen hoe die kreek zulk een vreemden naam heeft gekregen. Gouverneur Stuyvesant was in gevaar en zond Antonius van Correlaar, zijn grooten trompetter, de stad uit met last om aan gene zijde van de Haarlem-rivier heinde en ver alarm te blazen. Hij kwam aan den stroom, doch er was geen boot te vinden; de golven sloegen woest tegen den oever en het woei fel. Doch Antonius moest en zou er over ten spijt van den duivel; hij omhelsde tot afscheid de steenen kruik, waarin hij steeds een hardversterking droeg en wierp zich in het water. Toen hij halverwege over was, zag men hem geweldig worstelen; hij gaf een ontzettenden, wanhopenden stoot op den horen; schril en klagend daverde de koperen klank over het water, en toen zonk de moedige trompetter in de diepte weg. Doch de metalen noodkreet had alarm gewekt en van alle zijden stroomde het volk gouverneur Stuyvesant te hulp! Iets verder heeft men weder andere herinneringen aan het vaderland. Te Bloemendaal hangt buiten een bakkerswinkel hetzelfde uithangbord dat de kruidnotenwinkel in hollandsch Bloemendaal onderscheidt. De amerikaansche eigenaar weet niet hoe hij het gekregen heeft; het hing er reeds in den tijd van zijn grootvader. Is de hulde der zeevaarders en kolonisten van weleer aan vaderstad en moederland bewezen, door nieuwe stichtingen naar hen te noemen, niet poëtisch? Nieuw-Holland, Nieuw-Zeeland, ja het verdoopte Nieuw-Amsterdam zullen den naam van ons dierbaar vaderland bewaren na eeuwen en eeuwen, ten tijde dat het Noordelijk halfrond wellicht door de zeeën van het Zuidelijk halfrond half verzwolgen wordt. Die liefde, die vruchtbare, machtige, gezegende liefde voor, | |
[pagina 76]
| |
die fierheid op het vaderland, welke sterke volken onderscheiden - en waardoor nu de Amerikanen zich aantrekkelijk kenmerken - deed de zeelieden naar Holland steeds hart en verbeelding richten. De schim van Hercules moest wonen in de Hades onder de verstootenen en onterfden, doch zijn wezen en ziel waren de gast van de onsterfelijke goden die feest vierden. De hollandsche zeevaarders hadden ontberingen en doodsgevaar te dulden in de nieuwe wereld, maar hun ziel en verbeelding waren in het dierbare vaderland. Ieder, die van de zijnen gescheurd, telkens aan hen denkt, verkeert in dat geval, en welk een dichterlijke, troostende hulde aan de dierbaren is het dan, steden en stroomen, de landen der toekomst, ja werelddeelen naar hen te noemen. Dit vermochten de Hollanders van weleer! O, Handelsbruid der Vrije Staten!
Herinnert ge u, als de avondstond
Uw lieflijk landschap enger rondt,
Uw baai verkleurd schijnt en verlaten,
Daar vale scheem'ring 't mastbosch huift
Waaruit u 's daags van steng en staggen
Een wemelende rij van vlaggen
Den groet der verste volken wuift;
Gedenkt ge in zulk een uur 't verleden,
Het kleine jagt, de kleine jol,
Het eerst uw engten ingegleden;
Schiet dan van dank uw boezem vol
Voor wie u stichtten, ‘Stad der steden’?
Hierop kan New-York geloof ik antwoorden: ‘ja!’ Als men de kerken en monumenten en tradities van die ‘Stad der steden’ raadpleegt, dan merkt men op dat ze gaarne en met groote fierheid haar afkomst van Nieuw-Amsterdam herdenkt. De Nation, het voortreffelijke new-yorker weekblad, zeide onlangs dat de geschiedenis van New-York, uit een wijsgeerig oogpunt beschouwd, nog niet geschreven kan worden. Er zijn zulke nieuwe krachten in staatkunde en finantiën aan het werk gegaan sinds den burgeroorlog, en nieuwe uitvindingen brengen zulke reusachtige fortuinen plotseling in het leven, | |
[pagina 77]
| |
dat de stad nu nog te veel in een Sturm und Drang tijdperk verkeert. ‘Doch’, zegt de Nation, ‘als eens die geschiedenis geschreven wordt, dan zal gezien worden hoe New-York met al haar roekeloos streven naar rijkdom en genot, niettegenstaande al de nadeelen van haar wanbestuur, toch nog kerngezond is gebleven, dank zij den invloed van het haar doordringende, bewarende en frischhoudende zout van haar hollandsche en oud-engelsche afkomst.’Ga naar voetnoot1 En in de kerken leeft de herinnering ook nog voort aan de Hollanders en Hugenoten, die voor New-York deden wat de Pelgrimvaders voor Boston werkten. Telkens als ik down town was en door de onbeschrijfelijk drukke Wallstreet (de straat der bankiers en effectenhandelaars) ging, trokken de schoone gevels en torens van Trinity Church mij steeds op nieuw aan. De kerk is omgeven door een klein kerkhof. Het is een klein rustig eiland te midden van een woesten, onstuimigen oceaan van menschen, die draven en hollen en elkander voorbij loopen in den wedren om geld te verdienen. De honderde kantoren (twee of drie kleine kamertjes) die er aan grenzen worden voor f 25,000 tot f 50,000 per jaar verhuurd. De grond is er veel duurder dan zelfs in Londen, doch dit eenvoudige dorpskerkhof, met de verweerde, verbrokkelde grafsteenen, blijft ongeschonden en onaangeraakt. Er zat nooit een mensch op de steenen banken in dit doodeneiland en eens trad ik het binnen. Nu was ik plotseling in het verleden. Indrukwekkend was het tooneel. Onder een ontbladerden boom gezeten te midden der graven, keek ik tusschen de pijlers van het ijzeren hek door langs de schoone kerk, op de duizenden die op de dollarjacht waren in het schitterende New-York, dat overvloeit van leven en geestkracht. De zeelieden, krijgslieden, handelaars, die New-York grondvestten, rusten hier. Het lezen der | |
[pagina 78]
| |
grafschriften op de liggende zerken of overeindstaande steenen en monumenten, is gelijk aan het bestudeeren van een geschiedenisboek. Een glimlach brengt het volgende staaltje van amerikaanschen humor op 't gelaat. Sidney Breese, June 1767.
Made by himself.
‘Ha! Sidney, Sidney,
Lyest thou here?’
‘I here lye
Till time is flown
To its extremity.’
Deze voorvader van Morse, den uitvinder van het bekende telegraphisch alphabet, had dezen steen gebeeldhouwd, en sprak er zich op toe, zichzelf antwoord gevende. Welk een tal van namen, die aan het verleden en heden van Holland herinneren, las ik. Ik merkte de namen op van Faneuil, Neau, de Penny, Crommelin en vele andere der Hugenoten, die de nieuwe wereld den invloed deden gevoelen van fransche beschaving en smaak en liefde voor de kunst, gepaard aan die heerlijke vrijheidsliefde, aan die krachtige zelfstandigheid, welke de nakomelingen der Hugenoten zoo fier maakt op hun afstamming van edele helden. Welk een les zijn die graven der Hugenoten in de Oude Walen kerk in Amsterdam en hier in het kerkhof bij Wallstreet voor aankomende jongens! Men voedt het jonge geslacht het best op, als men het in aanraking brengt met het groote en machtige verleden. Ik vind het voor een afstammeling der oude Hugenoten, die om den geloove het schoone vaderland, vrienden en eigendommen verlieten, een heerlijke opvoeding, bekend te worden gemaakt met de moedige, onzelfzuchtige daden van het ras, waartoe ze behooren. Door met de groote daden en hooge gedachten van de helden van het verleden bekend te worden, leert de knaap als een zonnebloem hart en verbeelding te wenden naar die heilige, hooge beginselen, welke de wereld beheerschen. | |
[pagina 79]
| |
Doch als hij ouder wordt moet hij leeren sympathiseeren met het levende geslacht; hij moet door ervaring, aanschouwing en onderzoek vertrouwd worden met hetgeen de tijdgenooten doen. Slechts door ondervinding krijgt men inzicht in karakter; practische kennis wint men niet door te studeeren, maar door te leven. Niet boeken, maar het levende hart moet men raadplegen en daarom, jongens van Holland, blokt niet al te veel! wordt niet al te geleerd en veelwetend, maar gaat de wereld in, zoekend naar levend werk. Helpt ons dierbaar vaderland aan flinke, voortvarende, moedige handelaars en nijveren. Stelt u niet tevreden met een rustig, tam en gedwee leven. Tout peuple satisfait est bien près de mourir. Helpt ons de oude veerkracht weer te spannen. Op zee is die in de eerste plaats te hervinden! Een van de beste middelen om ons volk bedrijvig, rijk en vol frisch leven te maken, is het een nieuwe hoop en toekomst te geven; zijn kloeke, avontuurlijke zeetochten, welke aan onze marine de zeventiende-eeuwsche ziel doen heroveren. Dan zal hun voorbeeld, hun vertrouwdheid met die zee, waaruit Holland is geboren, aantrekkelijk zijn. Waarom zouden onze zeevaarders, na eenige jaren de zee doorploegd te hebben, niet zelf handel gaan drijven? In elk geval zal hun invloed groot zijn, en een menigte moedige afzonderlijke willetjes zullen zich dan weder tot één machtigen nationalen wil concentreeren. Komt, zeelieden van Holland, de wereld om, naar Noorden! en Zuiden! en Westen! Komt jonge handelaars, schudt af het bedeesde, het provinciale, het makke; reist naar het land der toekomst, Amerika; weet in Canada en de Vereenigde Staten uw oogen te gebruiken, en laat het kerkhof van Trinity Church bij Wallstreet er u aan herinneren, dat winzucht kan adelen, dat hooge beginselen ook door handelaars in eere kunnen worden gehouden. |
|