tamelijk rustig water; we waren buiten den loop van den orkaan gekomen.
Opmerkelijk is het de houding in herinnering te roepen der verschillende passagiers bij zwaar weder, als het gevaar dreigt en de verminkte boot telkens door de stortzeeën wordt ingehaald en trilt en beeft onder de donderende slagen. Eenigen beseffen volstrekt niet dat er gevaar is, en blijven kaartspelen van 's morgens tien tot 's avonds elf. Anderen nemen vaak een diepe teug uit veldflesch of glas; terwijl hier iemand snikkende op de knieën ligt en men weder anderen kreunen of zuchten hoort in de hutten.
Doch er zijn enkele kalme, rustige, ernstige lieden wier houding steeds dezelfde blijft.
Wanneer de zomerwind door het elzenbosch ruischt en de takken doet wuiven, dan schijnt het woud eensklaps van zilver te worden, want de blinkende benedenzij der bladeren, welke men, als het kalm is, niet ziet, komt tintelend aan het licht.
Het straks zoo eentonige, kleurlooze boschje is in een zilveren feeënwoud veranderd zoodra de wind zijn stem doet hooren, en het is alsof de wind alom die tooverkracht bezit. Men is op zee, de dagen glijden kalm voorbij, er is geen opwinding, en men merkt enkele stille, bedaarde passagiers niet op, mannen en vrouwen met kleurlooze deugden en sobere gaven, wier opmerkingen in gesprek alledaagsch en eentonig zijn... Doch de stormwind doet zich hooren, de hooge golven storten op het schip, de masten kraken en de machinerie wordt in stukken geslagen, doodsgevaar dreigt, en ziet, al de rustige gelatenheid, de kalme moed, de hoopvolle geloovige ernst dier stille, ernstige, eentonige lieden, die door smart of nadenken gelouterd zijn, komt aan het licht; ze geven het voorbeeld, hun stem is opwekkend, hun handdruk geeft kracht... de wind heeft de blinkende zijde der bladeren omhoog gekeerd, en het bosch is in een zilveren feeënwoud herschapen.
Te recht zegt Emerson: ‘Even under the best conditions, a seavoyage is one of the severest tests to try a man. A college examination is nothing to it.’