Van 't noorden naar 't zuiden. Schetsen en indrukken van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika. Deel 1
(1881)–Charles Boissevain– Auteursrechtvrij
[pagina 40]
| |
De groote spil aan stukken.In den nacht van Zondag 5 Dec. op Maandag, werd ik plotseling wakker door het ophouden van het geluid der schroef, waaraan men gewent als aan een wiegezang. Een schakel van den ketting, waarmede het roer door stoom bewogen werd, was gesprongen, en we lagen bij om de schade te herstellen. Wanneer de schroef, het hart van het schip, stilstaat, gevoelt men aan eigen hart verdubbelde beweging. Het is een vreemde stilte, welke dan heerscht. Gelukkig was de ketting in een half uur hersteld: plomp, plomp, plomp, karnde de schroef het water weder op. We hadden twee dagen achtereen hevigen storm gehad. Elken namiddag om halfeen wordt aangeplakt hoever het schip gevorderd is en hoe wind en weder zijn geweest. Den 4den December werd gemeld: ‘Strong southerly gale viering to west’ en den 5den heette het ‘strong gale from east and west’. Den 6den hadden wij een ‘strong head sea’, wat voor iemand die nog geen zeebeenen heeft, de onaangenaamste beweging van alle aan het schip geeft. Den 7den December werd het bitter koud. We waren in den Arctischen stroom, en gingen over de groote bank van New-Foundland. Uit straat Davis en van de kusten van Labrador woei ons een ijzige wind tegen, en we waren weldra in den diksten mist gehuld. | |
[pagina 41]
| |
Deze misten hebben hun ontstaan te danken aan de aanwezigheid, in zoo koude zee, van den warmen golfstroom, die zich bij de grand banks oostwaarts ombuigt en wier dampen worden gecondenseerd door de koude. Aanhoudend klonk het schorre, snerpende geluid van de zeetrompet, den stoomhoorn, welke waarschuwt dat er een stoomschip in aantocht is. We konden van het salondek den fokkemast niet zien, zoo dicht was de mist. Plotseling hooren we in onze nabijheid het doffe toeteren van een anderen misthoorn. We hadden sinds Queenstown geen schip gezien, en nu in den mist waren we in de onmiddellijke nabijheid van een onzichtbare stoomboot. We veranderen van koers. Langzamerhand verminderde het geluid van de andere zeetrompet en ten laatste hoorden we niets anders meer dan het slaan van de schroef, die ons na eenige uren uit den dichten nevel bracht. Woensdag waren we 326 mijl gevorderd sinds den vorigen dag, en we berekenden dat we Vrijdag te New-York zouden zijn. Het weder was kalm, en ik schreef in den salon een brief. Juist was ik aan het einde, toen plotseling een ontzettend geluid het schip vervulde. Een zware slag dreunde; wrrrrrrr! ging de machine; bom, bom, bom, volgde telkens sneller een reeks schokken; gillend ontsnapte de stoom uit de pijp, en het was als of er tal van ontploffingen plaats hadden onder in het sidderende schip. Mij scheen het, dat de boot een weinig uit de zee werd opgeheven, en mijn eerste indruk was, dat we op een rots of ijsberg hadden gestooten. Ik snelde omhoog, en vernam dat de schroefas gebroken was. Deze zware mast van gesmeed staal, die horizontaal onder in het schip ligt, was in stukken geslagen, en een der passagiers kwam gillende op dek vertellen, dat de as een groot gat in het schip gestooten had, en het water binnenstroomde. ‘Het schip is in waterdichte afdeelingen gebouwd,’ dacht ik, ‘zoodat er geen onmiddellijk gevaar is, vooral daar het weder kalm is’, doch ik ging naar mijn hut, en pakte in een linnen zak alles wat ik bij de hand zou willen hebben, zoo we in de sloepen moesten gaan. Weder op dek gekomen, zag ik dat het schip kalm en rustig op de zee nederlag, en | |
[pagina 42]
| |
vernam ik dat de passagier - een bejaard man die reeds vaak den Atlantischen Oceaan was overgestoken - den stroom water, welke, na voor het condenseeren van den stoom gebruikt te zijn, onder uit het schip stort, voor het binnenstroomend water van een lek had aangezien! De kapitein ging in een sloep zien wat geschied was, en vond de schroef laag in het water hangen. De as was gebroken, iets wat natuurlijk op zee onherstelbaar is. Mij kwam een versregel van Antonides in de gedachten, in een gedicht aan zijns vaders nagedachtenis gewijd: ‘Nu ligt de groote spil aan stukken,’
en wetende dat onze lange, smalle, sigaarvormige stalen boot, met hare weinige zeilen enkel voor den wind kon voortdrijven, zoodat ze eigenlijk een wrak was, zag ik met bezorgdheid de toekomst te gemoet. We waren op 650 mijlen van New-York, en op 180 mijlen van Halifax in Nova-Scotia, doch we hingen geheel af van den wind, en moesten doen niet wat we wilden, maar wat we konden. Zoo op een zeilschip een onheil plaats grijpt, kan men het meestal herstellen, doch wanneer de ijzeren as van het stoomschip breekt, vermag men niets. Het is trouwens een wonder, dat met de samengestelde, ingewikkelde machinerie zoo zelden een ongeluk plaats vindt. ‘Strange that a harp of thousand strings
Should keep in time so long.’
De kapitein en de officieren waren allen onmiddellijk kalm aan het werk gegaan. De machinisten lieten den stoom ontsnappen; de eerste officier rapporteerde dat geene schade was aangericht aan de kiel van het schip; de zeilen werden geheschen en de schroef zooveel mogelijk uit het water gehaald. Om 3.20 was het ongeluk geschied en om 4 uur zeilden we, westwaarts gedreven door een oostelijke bramzeilkoelte. De nacht was niet aangenaam. Het ontzettendste, meest onheilspellende geluid klonk klagend door het schip. Eerst 's morgens vernamen we wat hiervan de reden was. De schroef, welke het water niet langer in beweging bracht, doch nu door het | |
[pagina 43]
| |
water werd rondgedreven, schuurde tegen den achtersteven aan, en hierdoor ontstond een geluid als van het angstig loeien en brullen van een gewond wild dier. Dit geluid klinkt ons nu sinds vijf dagen nacht en dag in het oor, doch zelfs aan dat valsche gekerm went men, hoe oorverscheurend het ook zij. Waaraan men minder went is aan de gedachte: ‘als de schroef, wier as gebroken is, eens werd afgeslagen en het roer mede nam’, doch deze gedachte werd steeds ter zijde gezet als te angstwekkend. Men moet de verbeelding dwingen zich niet het ergste voor te stellen. Hieraan was spoedig behoefte. Donderdag was het weder goed. Om twaalf uren zagen we een boot onder engelsche vlag met een rood kruis en een roode R op den schoorsteen. We seinden met vlaggen dat we hulp noodig hadden, doch de boot antwoordde dat ze met vee geladen was voor New-Castle, en dat haar charterpartij haar verbood hulp te geven. Zij beloofde ons te zullen rapporteeren en wij salueerden elkander. Toch was de teleurstelling groot. We legden dien dag 71 mijlen onder zeil af, ofschoon er een frissche koelte woei, doch het schip is zwaar en de masten laag, want het boventuig wordt 's winters in Engeland gelaten. Bovendien houdt de in het water slepende schroef ons erg tegen. Vrijdag werden we vroeg gewekt met de tijding, dat een stoomboot in zicht was, koers houdende naar Amerika. Verheugd snelden we naar dek en zagen de boot duidelijk vóór ons. We seinden en heschen onze vlag, doch het schip nam geen notitie van ons, heesch geen vlag, veranderde niet van koers en liet ons aan ons lot over. De kapitein had door ons even te antwoorden, kunnen beloven onzen toestand in New-York bekend te maken, doch hij was ruw en onbarmhartig. Geen hollandsch zeekapitein zou tot zoo iets in staat zijn, daar verwed ik mijn arm om, zeide ik. In den namiddag zagen we weder een boot. Het was de Mosel van de Duitsche Lloyd - het schip waarop de misdadiger van Bremerhaven met dynamiet zijn duivelschen aanslag deed - en op ons seinen kwam het onmiddellijk tot ons. Vlak achter onzen steven ging de boot, die prachtig bestuurd werd, om, en legde bij. Onze sloep werd uitgezet, doch bleef | |
[pagina 44]
| |
aan zij van ons schip, toen de Mosel zich eensklaps verwijderde. Het was duister geworden; ze kwam nog eens even terug; wij brandden bengaalsch vuur als signalen, doch de duitsche stoomboot verliet ons. De reden hiervan begreep niemand.Ga naar voetnoot1 Wellicht was het een misverstand, wellicht ook - en dit is waarschijnlijker - wilde onze kapitein, om zijne maatschappij kosten te besparen, enkel tijding zenden naar New-York en intusschen al zeilende zoo dicht mogelijk bij de haven komen. Het sleepen zou bovendien aanvankelijk bijna onmogelijk geweest zijn, want de zee stond hol, en het begon hard te stormen. |
|