| |
| |
| |
I.
Naar Amerika.
‘Do you not think a man may be the wiser (I had almost said the better) for going a hundred or two of miles?’
Gray.
| |
In Ierland.
Schaduw doet het licht meer uitkomen, dacht ik, toen ik op weg naar Amerika te Dublin aan wal stapte en al de ellende en armoede van de sombere stad weder opmerkte. Op reis zijnde naar het land van waar in de toekomst meer en meer ons voedsel komen zal, en waar er nog grond te over is voor hen die hard willen werken, troffen mij Ierland's nooddruft en de lompen waarin het volk gekleed is bijzonder. Welk een donkere tegenstelling vormt deze buitenpost der oude wereld, dit land dat lijdt wegens fouten en misdaden een paar eeuwen geleden begaan, met de nieuwe wereld aan de andere zijde van den Oceaan!
Ik heb een tochtje gemaakt naar het Westen en gezien hoe daar bitter gebrek wordt geleden, gehoord hoe somber gestemd, hoe toornig en ontevreden de bevolking is.
| |
| |
Ieder die in Londen wel eens een iersch melodrama gezien heeft, gelijk Arrah-na-pogue of een dergelijk stuk van Boucicault, zal zich den typischen Ier herinneren, gekleed in een oude gescheurde rok van blauw of bruin laken met koperen knoopen, korte broek en hooge slobkousen. In het Westen ziet men de Ieren dus nog uitgedost met een gedeukten, rossigen, hoogen hoed, schuin op het hoofd. De vrouwen en kinderen gaan allen blootvoets, enkelen met scharlaken roode doeken geknoopt over het hoofd, doch de meesten blootshoofds. Zoo stonden ze verleden zondag op de heuvels van Conamara bij Galway in regen en wind geduldig en bedaard te luisteren naar een der redenaars van de land-league, die in de open lucht hun toesprak, nadat ze een paar uur gewacht hadden eer hij verscheen. Velen hadden uren ver geloopen om deze vergadering op de heuvels bij te wonen en toch kon niets den ernst en het goed gehumeurd geduld dier groote menigte menschen evenaren, welke hongerig en koud in den stortregen stonden te luisteren.
Het is onmogelijk in enkele woorden een flauw denkbeeld zelfs te geven van den oproerigen, ongeordenden toestand in het westen en zuiden van Ierland. De bevolking die in het westen met handenarbeid den kost verdient is ongelooflijk dom en ongelukkig, en het is zeker, dat de landheeren daar van hen halen al wat er slechts even te krijgen is.
Armoede, religiehaat en vooral rassenhaat maken dat de tegenwoordige manier van verpachting en bebouwing van het land onhoudbaar wordt.
Er heerschen allerlei misbruiken die den grond uitputten, de bevolking verarmen. Duizende bunders worden bijna niet bebouwd, omdat de landheeren vroeger alle roomsche pachters verdreven hebben en indien ze er protestantsche pachters uit het noorden of uit Engeland of Schotland brachten zouden ze gedood worden door de verongelijkte Ieren. Reusachtige landgoederen zijn in één hand en worden door agenten bestuurd, die zooveel mogelijk aan de Engelsche landheeren pogen te zenden, daar dit percentsgewijze hun eigen inkomsten vermeerdert. De boeren, die het meeste klagen, lijden bovendien,
| |
| |
niet door den landheer, maar door den middleman. Zoo noemt men den pachter die zijn land verhuurt aan kleinere pachters en die van hen zooveel eischt dat hij zelf, zonder te werken, kan leven; dus wordt de grond uitgemergeld en pauperisme bevorderd.
Zoover ik kan nagaan is de tegenwoordige beweging niet staatkundig. Men wil in ernst geen afscheiding van Engeland, maar een sociale strijd wordt gevoerd; zij die niet hebben, wenschen mede aan te zitten aan den disch voor de meer begunstigden gespreid, die veel hebben. ‘Is het niet hard, niet ontzettend en tergend hard, dat wij met eindeloos werk niet het noodige verdienen, terwijl daar in Londen rijkaards wonen die duizenden bunders goed Iersch land bezitten, dat feitelijk niet onder cultuur wordt gebracht? Is het niet hard dat, terwijl de rijken te veel hebben, wij te weinig bezitten?’ riep een der redenaars uit. Zeker is dit hard, dacht ik, en het is dit niet alleen in Ierland en Nederland, maar ook in Amerika en Afrika. Doch wat harder is dan dit, onbreekbaarder en onbuigzamer hard, is de moeilijkheid hoe dit te verhelpen. Zoolang er ongelijkheid is in gezondheid, lichaamskracht, talent, beschaving, genie, zal er ongelijkheid in fortuin zijn. Slechts nu en dan kan die ongelijkheid kunstmatig een weinig geëffend worden en de Ieren gelooven, dat die mogelijkheid thans bestaat.
Wat men nu in Ierland ziet, is een gevolg der beweging, welke in Engeland den toestand der handwerkslieden zooveel verbeterd heeft.
Het veemgericht der verbondene pachters, die de landheeren dwingen, gelijkt in elk opzicht op een tradesunion. De strijd tegen het kapitaal wordt hier gevoerd tegen de eigenaars van het land, daar dit bijna de eenige openbaring en belichaming van het kapitaal is, die de Ieren kennen. Zij pogen door een strike, en door niet te betalen, zoolang de pacht niet zal verminderd zijn, de landheeren te dwingen, en die zich verbaast over de gruwelen welke daarbij nu en dan plaats hebben, herinnere zich eens wat in de engelsche fabriekplaatsen geschied is.
Weet men nog wel welke onmenschelijke wreedheden en schandalen plaats hadden te Sheffield en hoe daar werklieden,
| |
| |
die zich tegen de bevelen der meerderheid verzetten, niet beter werden behandeld dan de pachters, die het hier wagen een hoeve te betrekken waaruit een ander wegens niet betaling der huur gejaagd is?
Gisteren sprak ik een landeigenaar, die mij iets mededeelde dat, beter dan een lang betoog, een denkbeeld geeft van den maatschappelijken oorlog welke hier gevoerd wordt. ‘Ik ben altijd beste vrienden met mijn pachters geweest; ík bebouw zelf een deel van mijn landerijen en ontmoet hen vriendschappelijk elke week als het marktdag is. Ik heb mijn boeren nooit opgeslagen - schoon ik door eigen ondervinding weet dat de grond meer waard is, - doch niettemin weigerden ze mij deze maand gemeenschappelijk te betalen. Eenige van de goede kerels wreven hun mouw over hun voorhoofd, als kostte het hun moeite ‘neen!’ te zeggen, en ze hadden een kleur als kregen ze een beroerte. Ze hadden het geld, doch ze durfden het mij niet te geven. Ik deelde hun mede, dat ik het geld noodig had om verbeteringen te betalen door mij aangebracht op het land door hen gepacht en waarvan zij voordeel trokken; ze keken zoo beschaamd mogelijk, doch weigerden. Een hunner trok mij aan de mouw en zeide: ‘Mijnheer, achter in mijn jaszak is een rolletje banknoten. Als ge het er uitneemt, kan ik zweren dat ik het u niet gegeven heb’. Een ander fluisterde mij toe: ‘Ik heb het geld hier en ik geef het u te leen, denk er aan: ‘te leen!’
Beter dan iets anders kan dit verhaal van een gebeurtenis, die natuurlijk een groote uitzondering is, aantoonen, hoe de goeden met de kwaden thans moeten lijden en welk een terrorisme geoefend wordt door de landleague. Een nieuw engelsch woord is geboren, dat de handelwijze der samenzweerders aanduidt. Ieder, die de land league weerstreeft, ‘is Boycotted’, dat wil zeggen, hij wordt in den ban gedaan, gelijk kapitein Boycott, den agent van lord Erne geschied is. Niets is zoo merkwaardig als de eendracht, waarmede zulk een banvloek gehoorzaamd wordt. Wanneer in een engelsche club een der leden gezondigd heeft tegen de maatschappelijke wet en gehandeld heeft op andere wijze dan een gentleman past, dan wordt
| |
| |
hij in Coventry, in den ban gedaan. Niemand spreekt tot hem; elk wien hij aanspreekt kijkt door hem heen en draait hem den rug toe; komt hij een kamer binnen, dan verlaten de anderen die, en hij wordt zedelijk gedwongen nooit weer in de club te komen. Zelfs prins von Bismarck zou een dus gestraften man niet kunnen helpen. Evenmin zou de gestrengste rechter veel vermogen tegen een samenspanning van een geheele bevolking tegen een man, dien zij weren wil. Er zijn op het oogenblik een twintigtal mannen in verschillende deelen van Ierland, die ‘geboycot’ worden, om het nieuwe woord te verhollandschen.
Ieder hunner heeft, volgens de meening der landleague, pachters onrechtvaardig behandeld en wordt daarom gestraft. Alle personen beneden den hoogen stand keeren zich tegen hem. De winkeliers weigeren hem iets te verkoopen, zijn pachters weigeren tot hem te spreken, hem te betalen of iets van hem te ontvangen; zijn werklieden verlaten hem zoowel als zijn dienstboden, tot de kindermeid toe; als hij op straat komt, volgen de vervloekingen en verwenschingen van vrouwen, meisjes, kinderen en grijsaards hem; hij kan geen rijtuig krijgen of kar; zijn paarden en vee blijven onverzorgd, hij wordt reddeloos en radeloos en moet vluchten. Men neme slechts het voorbeeld van kapitein Boycott. Hij bebouwt een van de schoonste, vruchtbaarste pachthoeven van Ierland, in een weergaloos schoone omgeving aan een meer in het Westen gelegen. Een legercorps met een generaal aan het hoofd, met infanterie en cavalerie, heeft 50 protestantsche pachters uit het Noorden in staat gesteld, zijn oogst in te halen en naar Dublin te zenden; doch toen de soldaten vertrokken, was kapitein Boycott gedwongen hen te vergezellen en zijn schoone pachthoeve voor altijd te verlaten, daar hij, zelfs al schiet men hem niet dood, zonder hulp en bijstand niet leven kan. Er wordt zeker terrorisme geoefend, doch dit verklaart de eendracht van een geheele bevolking niet. Zoo b.v. de engelsche regeering op de bloedigste, wreedste wijze ieder strafte, die iemand hielp, door haar in den ban gedaan, dan zouden honderden Ieren hun leven laten om den vervolgde te helpen, van voedsel te voor- | |
| |
zien, voor hem te werken en te waken. Geen blokkade van een boerderij zou dan mogelijk zijn. Doch de vervolging in vroeger tijden door de Ieren doorstaan, bindt hen onderling aaneen, gelijk de slaven in de zuidelijke staten verbonden waren. Ze mochten elkander onderling haten, doch als een hunner wegliep, konden de verschrikkelijkste martelingen geen hunner tot de openbaarmaking dwingen van de plaats
waar de vluchteling zich verscholen had. Het keltische ras in Ierland is aaneengeschakeld en samengesmeed door een gemeenschappelijk geërfden haat jegens de Engelschen. Voor moralisten zou het een belangwekkende studie zijn, na te gaan of een gemeenschappelijke haat niet veel inniger, vaster en onverbreekbaarder de lieden aaneen hecht, en trouw en standvastig maakt, dan een gemeenschappelijke liefde. Het zou geen opwekkende studie zijn, en optimisten zouden haar niet moeten raadplegen, wilden ze gelukkig blijven, doch wellicht zou ze toonen, dat - hoe paradoxaal 't ook luiden moge - zelfs vijanden tot elkander kunnen gebracht worden, zoo ze in een fellen haat jegens een derde deelen. Een der wachtwoorden van de fransche revolutie is thans iets meer dan een klank in Ierland. Er is broederschap, er is bewonderenswaardige, eendrachtige, zelfverzakende broederschap, doch haat en niet liefde is haar drijfkracht.
De heer Parnell, de leider der ontevredene Ieren, die aan het hoofd dezer nieuwe beweging staat, heeft een ontzaglijke verleiding gebracht in het huis van elken pachter. Door te zeggen: betaal niet, en zoo ge betaalt zondigt ge tegen uw land en volk en ge wordt gestraft, heeft hij niet-betaling meer dan aantrekkelijk gemaakt. Een pachter kan zich zelf en zijn vrouw nu diets maken dat hij uit de verhevenste, meest vaderlandlievende beweegredenen zijn geld in zijn zak houdt.
Nauwelijks was dan ook het nieuwe wachtwoord gehoord, dat het onvaderlandlievend is om zijn landheer te betalen en dat hij het land moet uitgejaagd worden, of ieder die geen grond bezat sloot zich bij de beweging aan. En het gevaar van het land in zoo weinig handen te brengen, bespeurt men nu eerst goed. Hoe spoediger de wet het aantal landbezitters vermeerdert en eenig evenwicht brengt in de verhouding tus- | |
| |
schen hen, die hebben en hen die verlangen, des te beter is het. De beweging is een socialistisch-communistische beweging. Den staat wordt een soort van almacht toegekend; hij moet alles wat onregelmatig is effenen; hij moet wat de een te veel heeft aan den ander geven; hij moet voor aardsche voorzienigheid spelen en met geweld iedereen gelukkig maken. De pachters zeggen, dat zij alleen recht op den grond hebben, en ‘j'y suis, j'y reste’ is het motto van elk hunner. De landeigenaars, die ander kapitaal dan grond bezitten, of ook in Engeland grondeigenaars zijn, verlaten het land, en als John Bright zegt, dat er nog slechts weinig moorden werden gepleegd, dan vergeet hij er bij op te merken, dat zoo de iersche landeigenaars vrij rond gingen in stad of dorp, gelijk Bright zelf in Engeland vermag te doen, honderden zouden gedood worden. Ik heb bij een landeigenaar gelogeerd, die nooit na donker buitenshuis komt; die over dag vergezeld gaat van vier met geweren gewapende agenten en te voet of te paard steeds een geladen revolver aan weerszijde onder zijn jas heeft hangen. In de logeerkamer waar ik sliep waren ijzeren luiken en geblindeerde schietgaten. Ik - als zijn gast - was volkomen veilig, doch hij zelf was geen oogenblik zeker van zijn leven. De boeren en pachters vertellen rondweg hun grieven aan hem, die hen ondervraagt. ‘Zijt ge een Amerikaan?’ is de eerste vraag van de meesten, als men verklaart journalist te zijn en hoogte te komen nemen. Uit Amerika toch gelooven ze allen, dat
de verlossing (van wat? kan niet een duidelijk zeggen) komen zal. Doch vele hunner grieven zijn billijk, en men gevoelt het innigste medelijden met het harde, vreugdelooze bestaan, dat honderden hebben te leiden.
‘Als velen uwer maar niet zulke misdaden begingen zoudt ge eerder geholpen worden,’ zeide ik tot een ‘carman’ (een koetsier van een der vreemdsoortige iersche rijtuigen op twee wielen), die mij met veel warmte de geschiedenis verhaalde van vele kleine pachters, wier ellendige hutten we voorbijreden. ‘Daarin vergist ge u,’ was het antwoord. ‘Het zijn alleen moorden en gruwelen welke de Engelschen wakker schudden. Dan vergeet men ons niet.’
| |
| |
Er is slechts al te veel waars in deze opmerking. Zoo de regeering een nieuwe landwet voorstelt is het een gevolg van ‘het Boycotten’ van vele landheeren en agenten, door welke eendrachtige samenzwering getoond is, hoe ernstig het volk het meent.
Men moet zijn persoonlijke indrukken altijd een weinig wantrouwen, zoo bijzonder gemakkelijk is het al te groot gewicht te hechten aan wat men zelf ziet, in vergelijking van wat men van anderen leest, wier kennis toch veel grooter en wier opmerkingsgave scherper is. Ik moet dus waarschuwen tegen mijzelf, doch ik moet eerlijk bekennen dat na de fransche revolutie geen beweging van een geheel volk mij zoo belangrijk, zoo vol beteekenis, zoo suggestief en waarschuwend schijnt als deze verwonderlijke beweging hier in Ierland.
Indien Girondijnen en Jacobijnen, indien Landleague en Fenians zich eens verbonden, in plaats van den een den ander te verdelgen? Indien de opgewekte hartstochten - gelijk ik geloof dat ze doen zullen - de kerk van Rome eens geheel overvleugelden? Ik philosopheer in plaats van feiten mede te deelen, doch hoe kan ik de duizende aanwijzingen, welke de toon waarop iets gezegd wordt, de uitdrukking der gezichten, de honderdmaal herhaalde mededeeling van hetzelfde geven, beter beschrijven, dan door te verklaren wat ze mij te denken geven?
Zeer werd ik getroffen door een gesprek dat ik met een dorpspastoor had, met wien ik vele jaren geleden in het zuidwesten van Ierland op reis bevriend raakte.
Hij was mij bekend als een gematigd, welwillend man, en het verwonderde mij niet weinig, in de couranten te lezen dat hij deel nam aan de landleague en vergaderingen bijwoonde en zelfs presideerde, waar de radicaalste maatregelen in de onbarmhartigste taal werden voorgesteld en toegejuicht.
‘Ziet ge niet in,’ vroeg ik hem, ‘dat deze socialistisch-communistische beweging na verwant is aan de fransche en duitsche beweging van dien aard, en waarschuwt u het fransche voorbeeld niet, dat het volk, na de landheeren verdreven te hebben, zich tegen de kerk zal keeren?’
| |
| |
‘Wij zien dit gevaar zeer wel in,’ antwoordde hij, ‘doch we kunnen ons zelven niet helpen. De meesten onzer zijn van lageren stand en wij deelen in de gevoelens en sympathieën van onze gemeenteleden ten platten lande, doch ook voor die enkelen onzer, die uit beter stand zijn, is de beweging te machtig. Wij kunnen alleen leiden op voorwaarde dat wij volgen.’
‘Maar dat is de omgekeerde wereld,’ meende ik. De herder moet leiden, en zoo ge gelooft dat de beweging gevaarlijk....’
‘We hebben geen kans, geloof mij. Wij moeten mede. Men kan een beekje versperren, maar dit is een woeste bergstroom. Wij priesters lijden vaak zonder te klagen. We zijn geheel afhankelijk van de bijdragen onzer gemeenteleden, daar de staat ons niet betaalt, en ik kan u verzekeren dat de pastoors, die niet medegaan, alleen achterblijven; hun gemeente spoedt hen voorbij en is dan spoorloos verdwenen. Ik kan u zeggen dat velen onzer stilletjes en in het geniep eenvoudig geboycot zijn door hun gemeenteleden.’ (There has been a great deal of quiet Boycotting going on). In andere woorden, menige pastoor deed de gemeente niet in den ban, maar de gemeente deed het hem.
Ik geloof dat deze enkele woorden vrij wel doen beseffen hoe fel en diep tevens de beweging is.
|
|