Canzonen
(1885)–Joan Bohl– Auteursrecht onbekend
[pagina 365]
| |
[pagina 366]
| |
Het Delftsch Orakel, de rechtsgeleerde van buitengewone wetenschap en scherpzinnigheid; de wijsgeerige dichter; de man van velerlei schoone gaven was op Paaschdag, 10 April 1583, geboren. Ofschoon hem blijken van waardeering gegeven zijn, en het eener schaar kloeke mannen gelukt is, het noodige te zamelen voor een standbeeld, dat eerlang te Delft zal verrijzen, scheen het derde eeuwfeest van Huig de Groot's geboorte in het vaderland nauwelijks herdacht te zullen worden, gelijk in het buitenland. De Kon. Academie van Wetenschappen vervulde haren plicht, toen haar Voorzitter, Mr C.W. Opzoomer , in de zitting van 9 April, Grotius huldigde. Des anderen daags gaf de gemeente Delft een waardig feest, en sprak Mr E.J.J.B. Cremers eene belangrijke rede uit op het graf van den wereldberoemden Nederlander. Amsterdam had het te danken aan den heer J.W. Brouwers , van Bovenkerk, dat de vooravond van De Groot's geboortedag aan eene voor ieder toegankelijke vereering gewijd werd. Deze geletterde behoort tot de hoogst zeldzamen, die met onbekrompen grootmoedigheid hun geld offeren aan den luister van het land. Op het door hem ontworpen en bekostigde feest verschenen tal van aanzienlijken, en werd o.m. het volgende gedicht voorgedragen. | |
[pagina 367]
| |
Hugo de GrootOnorate l'altissimo Glurista!
L'ombra sua torna, ch'era dipartita.
Dante, Inf. IV: 80. 81.
1[regelnummer]
Drie honderd jaren zonken in de baren,
Gewenteld door den oceaan der tijden:
Miljoenenscharen, die eens menschen waren,
4[regelnummer]
Zijn schimmen slechts, die langs haar kolken glijden.
Wie kan nog weten, hoe die allen heetten,
En aan hun vreugde of lijden de aandacht wijden?...
7[regelnummer]
Wie vraagt nog, wat hun 't lot had toegemeten:
Of zij waardeering of miskenning vonden?...
Tot stof versleten, zijn zij lang vergeten.
10[regelnummer]
Vermolmd zijn tronen, die als rotsen stonden;
Verdwenen groote staten en geslachten:
Naauw hoort men meer hun vroeg'ren naam verkonden.
| |
[pagina 368]
| |
13[regelnummer]
Op gloriedagen volgen onspoedsnachten,
Als schrikreuzinnen, die de schikgodinnen
Met rouwfloers brachten, waar verheugden lachten...
6[regelnummer]
Men wist natuur geheimen af te winnen,
Waarvoor zelfs goden, lang gehuldigd, vloden,
En puin slechts bleef van trotsche tempeltinnen!
19[regelnummer]
Geen wereldkrachten, die ooit weerstand boden:
Planeten zijn in splinters weggespleten;
Onsterflijken begraven bij de dooden.
22[regelnummer]
Kometen hebben baan en tijd vergeten;
De zeeën, door graniet en ijs gesloten,
In noord en oost haar keten stuk gesmeten.
25[regelnummer]
De bliksems hebben 't zwerk in brand geschoten;
Rivieren zijn hun bedding uitgedreven,
En bergen van hun voetstuk afgestooten.
28[regelnummer]
Elektrisch werd de doodsteek 't laatst gegeven
Aan tijd en plaats: metaal met taalvermogen
Doet schrift en spraak langs wolk en afgrond zweven.
| |
[pagina 369]
| |
31[regelnummer]
Bewogen door des levens ademtogen,
Verandert rustloos 't aanschijn aller dingen:
Elk vindt zich in zijn pogen wis bedrogen,
34[regelnummer]
Die in den tijd ter eeuwigheid wil dringen:
Verdelging jaagt met stormvaart op de hielen
Van allen, die een aardsch bestaan ontvingen.
37[regelnummer]
Dat is de wet: bezielen en vernielen;
De wet, wier wijze werking nooit zal falen,
En waarvoor zonnen uit de heemlen vielen....
40[regelnummer]
Maar wat ook werd veroordeeld, diep te dalen;
En wie ook eenmaal spoorloos gaan verloren -
't Genie blijft pralen in zijn gloriestralen,
43[regelnummer]
Die door de nachten aller tijden boren;
Der volk'ren talen mogen vrij verstommen,
Zijn stem doet zich tot 's werelds sterfdag hooren.
46[regelnummer]
Door eerstgeboorterecht ten troon geklommen,
Kan pool noch middaglijn zijn grens bepalen;
De drommen, die zich voor zijn schepter krommen,
| |
[pagina 370]
| |
40[regelnummer]
Blijft iedere eeuw in nieuwe jeugd herhalen;
Als hoogtijdsgaven schenkt het levenskrachten,
Om tijdgenoot en nageslacht te stalen.
52[regelnummer]
Met zulk een nooit onttroonb'ren vorst bedachten
De feeën onze fiere Nederlanden,
Toen zij te Delft het grootsch orakel brachten.
55[regelnummer]
Sinds dien zingt de oceaan langs onze stranden
Een zegelied, als schatting aller volken,
Wier groote mannen nog van geestdrift branden,
58[regelnummer]
Wanneer zij Hugo's godentaal vertolken:
Elk prijst zijn waarde als de ongeëvenaarde,
Die noorderlicht deed stroomen door de wolken,
61[regelnummer]
En vuur liet springen uit den schoot der aarde.
Verbazing hield de Musen opgetogen,
Toen zulk een zeldzaamheid zich openbaarde;
64[regelnummer]
En als verliefden zijn zij toegevlogen
Om zooveel hulde en gunst tot hem te dragen,
Dat vorsten op geen rijker schatten bogen.
| |
[pagina 371]
| |
67[regelnummer]
De faam steeg op met forscher vleugelslagen,
En melde Europa 't ongehoorde wonder:
De volk'ren zagen 't aan de westkim dagen,
70[regelnummer]
Als in 't bijzonder Neêrlands roemverkonder;
En heilprofeten deden de aarde weten:
‘Die nieuwe wereldzon gaat nooit meer onder!
73[regelnummer]
Zoo blijft De Groot ten hoogsten rang gezeten,
En schenkt zijn vaderland nog steeds den luister,
Waardoor 't zich met Athene en Rome meten
76[regelnummer]
En schittren kan, dat and'rer glans verduister.
Dien arend nochtans loonden magistraten,
Onschetsbaar slaafsch, met levenslangen kluister,
79[regelnummer]
Dewijl bekromp'nen steeds genieën haten:
De onbuigb're held van eer- en deugd-betrachting
Viel in 't geweld van eerlooze onverlaten.
82[regelnummer]
Van hen bleef niets meer; maar hun rechtsverkrachting
Blijft op hun graf, tot schand van 't land, zóó spoken,
Dat wij hen slaan met eeuwige verachting.
| |
[pagina 372]
| |
85[regelnummer]
Het laag bedrijf werd in zijn vaart gebroken
Door trouw en moed, gevoed aan Zeeuwsche stroomen.
Toen heeft zich de arend als een vorst gewroken,
88[regelnummer]
Daar hij zijn vlucht zoo heerlijk heeft hernomen,
Dat op 't ondankbaar volle, als vuurge kolen,
Ontelbre lauwren versch zijn neêrgekomen.
91[regelnummer]
Eerst dezen tijd werd de achtbre taak bevolen,
Onze oude schuld in hulde te betalen:
Het erts, met ongeduld ter mijn verscholen,
94[regelnummer]
Moet dra zijn roem met onzen dank verhalen.
De groote zonen zijn de onschatbre panden,
Die Vrijheid, Macht en Eer op 't volk doen dalen;
97[regelnummer]
Die, waar men zijn bestaan poge aan te randen,
De helden wekken en met schilden dekken.
En daarom eischt de schutsgeest dezer landen:
100[regelnummer]
‘Brons, word' bezield! en spreek' met Hugo's
Trekken!’
|
|