Canzonen
(1885)–Joan Bohl– Auteursrecht onbekend
[pagina 373]
| |
Naturalisatiemultarum quod fuit unus habes.
..................
O facies oculis insidiosa meis!
Sume fidem et pharetram: fies manifestus Apollo;
S.G. De Vries, Epistula Sapphus ad Phaonem, 22.
Tot de groote verdiensten van Dr J.C. Hacke van Mijnden zal altijd blijven behooren, dat hij Dante in zijn eigen dichtmaat vertaalde. Grondige kennis van italiaansche taal en letteren en fijne smaak behoedden hem voor eene wijziging der terzine in onverschillig welken vorm. De loflijke vertolkingen van den heer A.S. Kok in blanke verzen en van den heer J.J.L. ten Kate in afwisselend staand en slepend rijm bieden o.m. het voordeel van te bewijzen, dat verbastering of vervanging der terzine niet strekt om De Komedie duidelijker of nauwkeuriger in het nederlandsch voor te dragen.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 374]
| |
Toen gestaafd was, dat de nederlandsche taal zich voor de eigenaardigste der italiaansche versmaten leende, zeide een hoogleeraar: ‘het is nu buiten geschil, dat italiaansche gedichten in nederlandsche terzinen kunnen vertaald worden. Een ander vraagstuk is: “wanneer geen in het italiaansch door italianen gedachte verzen geschreven worden: wanneer een nederlander een oorspronkelijk werk ontwerpt, zal ook dan de terzine het geschikte voertuig blijken van nederlandsche kunst, toestanden, begrippen, opvattingen, tafereelen, enz.?” Eerst als dit vaststaat, zal zij het burgerrecht verworven hebben.’ De opmerking was te juist; de oplossing van het vraagstuk te bekoorlijk om er geen aandacht voor te hebben. Wie de naturalisatie der terzine op den nederlandschen Parnassos verkrijgt, verrijkt onze taal met een nieuwen dichtvorm. Het lot, altijd grillig, wil dat daartoe eene poging beproefd wordt door.... een onbevoegde; niet door een volbloed letterkundige, maar door een onbekeerbaar rechtsgeleerde, die eene enkele maal - tegen zijne bedoeling - op het gebied der fraaie letteren verdwaalt. Hij, die elken ochtend haakt naar het wetboek; in de hoogste mate bekoord wordt door vonnissen, arresten, rechtsgeleerde verhandelingen, enz., hij wordt door zijne natuur, trots zijn juridischen hartstocht, tegen wil en dank, in een onbewaakt | |
[pagina 375]
| |
oogenblik verleid, aan de Muzen te offeren. Nieuw bewijs, hoe gevaarlijk het gezelschap van dames kan zijn. Het is dus geen aanmatiging, geen bemoeizucht met de zaken der litteratoren, welke een advocaat een oogenblik buiten zijne sfeer doet doolen. Bovendien, het verzen schrijven is verlokkelijk.... het kost geen moeite. Een Dichter is een Ziener. Personen en feiten stijgen voor zijn geest met onmiskenbare klaarheid en in zoo fraaie kleuren, dat hij zich laat begoochelen, die anderen mede te deelen. Verkiest hij dit te doen in eene bepaalde maat, terstond leent een zuiver muzikaal gehoor hem de loffelijkste diensten, terwijl de verkwistende nederlandsche taal hem met zulk een zondvloed van woorden overstelpt, dat er nooit iets uit te denken valt of het kan op treffende wijze gebeeld worden. Ook is hij Ziener, dewijl hij in den geest zijner schepselen schouwt, en daardoor hunne gewaarwordingen kan wedergeven. Wat zijne helden begeestert, wat zij gevoelen ligt voor hem opgeslagen. Hij werpt een oog in het boek der ziel van allen, die, uit zijn hoofd gesproten, door de pen aan de wereld voorgesteld worden. Daaruit vloeit voort, dat zijn blik in toestanden en gebeurtenissen dringt, hun logisch verband, en hetgeen daaruit onvermijdelijk voorvloeit, opmerkt. Komt het in zijn ontwerp te | |
[pagina 376]
| |
pas, dat hij dit laatste mededeelt, dan wordt hij een ziener der toekomst: een profeet. Dit is zeer natuurlijk en vordert blijkbaar geen wonderwerk: slechts een helderen geest, die oorzaak en gevolg in hun zamenhang gadeslaat. Zulk een geest krijgt de mensch om niet, bij zijne geboorte Het is derhalve uitgemaakt, dat nauwelijks iets gemakkelijkers valt uit te denken dan gedichten te scheppen. Om een goed schrijver te zijn, wordt niets vereischt dan wetenschap en talent. Wie veel gestudeerd, vooral de wijsbegeerte beoefend heeft, kan van zijn natuurlijken aanleg de gewenschte vruchten plukken; want hij bedenkt o.a.: ‘qui ne sut se borner, ne sut jamais écrire.’ Dat was de meening van alle groote mannen. Dante stelde vooraf vast, in hoeveel zangen, verzen en woorden hij zijne rijke stof wilde vatten. Dat gaf een kernrijk, gezond, levensvol geheel. Soberheid is den dichter eene vruchtdragende deugd. De italiaansche gave der welluidendheid is hem een weergaloos sieraad. Verzen dienen te vloeien als keurig proza, en zoo te boeien door schoone klanken, dat de lezer onwillekeurig verplaatst wordt, waar hij muzijk hoort. Voor een boek met oorspronkelijke terzinen ligt, ter herinnernig aan hare italiaansche afkomst, de naam Canzonen voor de hand. Dat zijn liederen, waarin de poëzie al hare krachten: het fiere, forsche, | |
[pagina 377]
| |
teedere, verhevene, eenvoudige enz. ten toon kan spreiden; waar de zuivere stijl het galakleed is der stoute, roerende gedachte; der levenswijsheid, welke de lessen der ervaring, de kenmerken der waarheid aanbiedt. Zij lokt den kreet: ‘.... gij alleen bezit wat veler deel was!
...................
O gelaat, verleidelijk voor mijne oogen!
Grijp snaar en pijlkoker: gij zult de ware Apollo zijn;Ga naar voetnoot1)
Bruni, Vita di Dante zegt: Lo studio suo principale fu poesia, non isterile, nè povera, nè fantastica; ma fecondata e arrichita e stabilita da vera scienzia e da molte discipline. Scrisse Canzoni morali e Sonetti. Le Canzoni sue sono perfette e limate e leggiadre e piene d' alte sentenze: Hij legde zich hoofdzakelijk toe op poezie: geen onvruchtbare, armzalige, hoogdravende; maar eene door echte wetenschap en uitgebreide studiën vruchtbaar, rijk en degelijk gemaakte. Hij schreef zedelijke Canzonen en Klinkdichten. Zijne Canzonen zijn volmaakt, kernrijk, bevallig en vol wijze uitspraken.’ Studeerde een begaafde als Dante zwaar, om | |
[pagina 378]
| |
goede gedichten voort te brengen, oneindig meer is dit noodig voor minder bedeelden. En dewijl juist dezen rijmen en lijmen, zonder geleerdheid, is het raadsel opgelost ‘waarom de letteren aller volkeren rijk zijn aan slechte en middelmatige gedichten.’ De Canzonen moeten bewijzen, niet slechts, dat de nederlandsche taal, wegens rijkdom en smijdbaarheid recht heeft op den drievoudigen dichtvorm; maar ook, dat zij met de terzine zangeriger kan optreden, dan hare italiaansche zuster zich tot dus verre liet hooren. Tenminste, alleen de nederlandsche terzine biedt een schat van tusschenrijmen, waardoor elk vers eene zamenstelling wordt van meerdere. B.v. Daar treedt de bruid haar kleedzaal uit, omstrengeld Van mirtenkruid en frissche spruit der zoete enz. Intusschen, daarmede is nog niet aan alle eischen der poëzie voldaan. De keurigste vorm bewijst niets meer dan heerschappij over de taal. Opdat de poëzie als vorstin schittere, dient zij wijsgeerig te zijn. In de verzen moet gedachte, een doel, eene openbaring leven. B.v. Mr. Modderman - helaas! reeds ontslapen - huldigende, geldt het, de waarde te doen beseffen van een beginsel, dat hem eert, die het onverschrokken verdedigt. ‘Homeros in Nederland’ moet vooral, met enkele toetsen, den heilzamen invloed schetsen der grieksche beschaving. ‘Dante's Dageraad’ poogt te doen beseffen, hoe zijne | |
[pagina 379]
| |
gevoelens waren tegenover de maatschappij; welke plichten hij ter vervulling vond; welke toekomst hij zich droomde, toen zijn reuzengeest zich in jeudige kracht ontvouwde. ‘Dante's Avond’ schetst zijne ervaring; wat in zijne ziel moest omgaan bij de geweldige worsteling tegen de verdorvenheid van zijn tijd; hoe de gedachte aan de voltooiing van zijn meesterwerk hem altijd staande hield; in de bitterste uren blijdschap schonk, en hem ten slotte deed zegevieren. ‘Beatrix’ rijst als het geheimzinnige lichtbeeld, dat Dante sinds de prilste jaren omgaf en tot de grootste krachtsinspanning noopte. De haar gewijde Canzonen moeten vooral doen bevroeden, hoe slechts eene als zij de geestelijke wederhelft van Dante kon zijn. De beteekenis van dezen onvergelijkelijken staatsman ligt daarin, dat hij zijne uitgebreide wetenschap en onmetelijk kunstvermogen uitsluitend heeft aangewend om voor de vrijheid der menschen te strijden; de misbruiken in staat en kerk te veroordeelen, en daardoor niet voor Italie en voor zijn tijd alleen, maar voor alle volkeren en eeuwen nuttig, heilrijk, beschavend, bemoedigend, verheffend te zijn. Onder de weldoeners der menschheid bekleedt deze eerbiedwaardige held eene eerste plaats. Een genie als Rafael wist dat zeer goed, en beeldde hem daarom op het Vatikaan in zijne Disputà. ‘De Oosterlinge’ is eene geschiedenis onzer | |
[pagina 380]
| |
dagen. Weinige jaren geleden bevond eene aziatische prinses zich aan eene buitenlandsche zeebadplaats. Hooge ontwikkeling, verheven geest, groote rijkdommen behoedden Zuleika niet tegen de slagen van het lot. De personen in het haar gewijde lied leven. Zwijgen is dus gepast. De Oosterlinge behoort tot de aangenaamste herinneringen van den Canzone-schrijver. Hij kon haar op hoogen prijs schatten, dewijl hij sinds lang, in en buiten Nederland, vrouwen met kostbare geestvermogens en van grootmoedige toewijding kende. Het was hem niet te doen, slechts het verhaal der ontwikkeling eener liefde en van het hartzeer over teleurgestelde verwachtingen te geven, wel om eene bijdrage te schenken nopens den Mensch, die, in zijne wijsgeerige verschijning van lot en leven, steeds tot de gewichtigste vraagstukken behoorde, welke de denkers overwogen. De geschiedenis der prinses bood gelegenheid eene verzameling levenservaringen aan te bieden, welke deze wijsbegeerte leeren: ‘geen mensch wordt geboren buiten het bereik van den rampspoed, wiens bezoek niet afgewend, slechts in de gevolgen verzacht kan worden door een edel karakter. Tot wat wederwaardigheid de mensch gerake, hij zie naar een dieper getroffene, en zal verligt worden. Er is slechts één reddeloos ongeluk: door kwade middelen een beklagelijk lot te willen afwenden of wreken. De mensch wachte zich voor streng | |
[pagina 381]
| |
oordeel: 1o hij weet niet waartoe hij zelf nog komt; 2o was hij in omstandigheden geweest als die der gevallenen, hij zou waarschijnlijk ook niet staande gebleven zijn.’ De poëzie heeft hare eigene taal. Wie die niet verstaat, behoort geen gedichten te lezen, en nog veel minder, te schrijven. Zij drukt zich gemeenlijk uit in beelden, bestemd het door haar gewenschte voor 's hoorders geest te tooveren, en op zijn gemoed den daarbij behoorenden indruk te maken. Spreekt de dichter zuiver, slechts zelden zal een beschaafde hem niet vatten. Het duistere en gewrongene vloeit gewoonlijk uit gebrek aan kunde, nadenken en voorstellingsvermogen. Wat hij in geschrift wil brengen moet rijp overwogen, hem zelven helder zijn. Hij kieze dan het eenvoudigste woord met verwerping van het platte en gezochte. Het alledaagsche leent zich even goed voor uitstekende poëzie als het verheveneGa naar voetnoot1). Voor het eerste is de gewone spreekwijze geschikt, gelijk voor de andere de zelden gehoorde. Deze valt minder onder ieders bereik dan gene; maar dit mag niet nopen tot wijziging der taal, welke beiden kenmerke. Sierlijke, krachtige, klare stijl rijst uit zamenvoeging der juiste woorden. Velen schijnen allen | |
[pagina 382]
| |
hetzelfde te doen kennen; toch zal onder hen slechts één zijn, dat iets het volmaaktst teekent. De woorden zijn de kleuren der taal. Zij bevatten tal van schakeeringen, vaak zoo fijn, dat alleen het zeer geoefend oog de ware tint ontdekt. Hoofdvereischte is dus grondige taalkennis, om, voor al wat men wil uiten, het schitterende, treffende, éénige woord te kiezen. Meer ware op te merken. Wie er echter eenige aandacht aan wijden wil, zal wel alles vinden, wat in de Canzonen werd nedergelegd. Zij hebben in zoo ver eene zedelijke strekking, dat zij den mensch willen sterken in den levensstrijd, door het verkondigen van beginselen, welke het gemoed en den geest kunnen adelen. Strekken zij bovendien om de terzine in Nederland te naturaliseeren, dan zal het volk weder eene schrede verder doen ter beschaving.
31 Oct. 85 Mr Joan Bohl |
|