Canzonen
(1885)–Joan Bohl– Auteursrecht onbekend
[pagina 285]
| |
[pagina 286]
| |
In de middeleeuwen vierden de Florentijnen het Lentefeest op 1 Mei of op Hemelvaartsdag. In 1274 zou Dante den 31 Mei 9 jaar tellen. Weinige weken te voren ging hij met zijne ouders, die in de wijk Santa Margarita woonden, op bezoek bij den rijken Folco Portinari, hun buurman, wiens advocaat de oude Aldighiero was. Daar ontmoette Dante het achtjarig dochtertje van den gastheer: Beatrice, met de gewone verkorting: Bice genoemd. In rooskleurig gewaad, een lint om het middel, onbeschrijfelijk bevallig door schoonheid en verstand, maakte zij op hem den ontzachelijken indruk, welke bij lateren omgang de geniale liefde werd, die hem tot het laatst zijns levens bezielde. Zachtaardig, ernstig, zedig en innemend werd zij door hare stadgenooten aangeduid als de engel van Cilia Portinari (hare moeder). Deze kinderen vierden in Mei 1274 hun eerste Lentefeest. Het is zeer merkwaardig, dat Florence dit wonderbare meisje zag ontluiken, terwijl het vol verbazing den knaap gadesloeg, die, met haar, tot de grootste gloriën zijns vaderlands, de verhevenste weldoeners der menschheid zou behooren. Dante Alighieri is de verkorting van den eigenlijken naam Durante degli Aldighieri - Beatrice beteekent Zaligmaakster. | |
[pagina 287]
| |
I ItalieO terre de Saturne! ô doux pays! beau ciel!
Lieux où chanta Virgile, où peignit Raphaël!
Terre dans tous les temps consacrée à la gloire,
Grande par les beaux-arts, reine par la victoire.
Saint-Victor
Le Voyage du Poète
Vidi urbem venalem, et mature perituram,
Si emtorem inveneris! Jugurtha.
Sallustii
Bellum Iugurthinum
Daar, waar men Christus daag'lijks durft verkoopen!
Dante Par. XVII: 51
1[regelnummer]
Italie, eerste wieg van alle grootheid
En tooverkelk van tegenstrijdigheden:
Van hoogen adel en doortrapte snoodheid,
| |
[pagina 288]
| |
4[regelnummer]
Gelijk doorgalmd van heil- en vloekgebeden!...
Waar zonnen rezen, door geen nacht te blusschen,
Waar walmen dwalmen, nooit met vrucht bestreden....
7[regelnummer]
't Zijn eng'len, die u 't hooge voorhoofd kussen,
Als koeltjes langs uw woud- en bergtop spelen;
't Zijn moeders, die u in hare armen sussen,
10[regelnummer]
Als u twee zeeën met azuurgloed streelen;
Terwijl ge weeld'rig wolkwaarts ligt te staren,
Waar heem'len U haar rijkste gunsten deelen.
13[regelnummer]
O land! bestemd om wonderen te baren....
Beschaving groette u bij haar uchtendkrieken!
Europa was de prooi nog der barbaren,
16[regelnummer]
Toen uw genie reeds dreef op arendswieken!
En 't laatste volk zal u met eerbied noemen
Om uwe ontzagb're godsteelt van klassieken.
19[regelnummer]
O Musenhof! doorgeurd van titansbloemen,
Die nóg den kunstgeest met een nektar laven,
Als waar op Hebe Zeus alleen liet roemen!...
| |
[pagina 289]
| |
22[regelnummer]
En toch, o kweekster van ontelbre slaven!
Bij u kon heersch- en dweepzucht strafloos tronen,
En de eed'le vrijheid dooden en begraven....
25[regelnummer]
Wat was het lot van uw gevierdste zonen?
Hoe wist gij uw gekroonde hoofden: Dante,
Torquato, Gallileo te beloonen?...
28[regelnummer]
Hoe! toen de dwinglandij haar rouwvaan plantte
In uw gewijden grond, om elk te delgen,
Die zich, opoff'rend, tegen 't ondier kantte;
31[regelnummer]
Toen ze als gesmolten lood vloeide op uw telgen,
Hoe scheurde uw schoot, Italie! niet open
Om driest geweld en domheid in te zwelgen!....
34[regelnummer]
Hoe moesten eeuwen schandelijk verloopen,
Sinds vorst Jugurtha aan 't heelal verklaarde,
‘Dat als zij iemand vond om haar te koopen,
37[regelnummer]
Uw Stad weldra verdelgd zou zijn van de aarde!’
Sinds Dante 't zelfde vonnis heeft gewezen,
Dewijl ook hij op Rome's veilheid staarde!...
| |
[pagina 290]
| |
40[regelnummer]
Gezegend oord, in schoonheid onvolprezen!
Natuur heeft U als troetelkind verkoren,
En uitgelezen, 't Paradijs te wezen,
43[regelnummer]
Dat tot bekoren al uw pracht liet gloren;
Terwijl flambouwen, aan 't gewelf gehangen,
Als sterrentoortsen door het nachtwaas boren.
46[regelnummer]
Waar klonken ooit welluidender gezangen?...
Waar schiep 't penseel zoo schitt'rende gedichten?..
Waar mocht de wetenschap meer kracht erlangen?..
49[regelnummer]
Bevruchtend trof Gods liefde u met haar schichten,
En wierp vulkanen langs uw bloemenbanen,
Om 't grootsche bij 't bevallige te stichten!
52[regelnummer]
Haar glimlach werd gesluierd door haar tranen,
Toen ze, eerstgeboorne! uw toekomst woû beveiligen....
Gij bleekt bestemd voor zefiers en orkanen,
55[regelnummer]
Voor eer en smaad, voor saters en voor heiligen!
| |
[pagina 291]
| |
II Lentes Meifeest
Gabriel
Und schnell und unbegreiflich schnelle
Dreht sich umher der Erde Pracht;
Es wechselt Paradieses-Helle
Mit tiefer schauervoller Nacht;
Es schäumt das Meer in breiten Flüssen
Am tiefen Grund der Felsen auf,
Und Fels und Meer wird fortgerissen
In ewig schnellen Sphärenlauf.
Goethe, Faust, Prolog.
1[regelnummer]
Smaragden, door de zon begaafd met leven,
Weêrkaatsen in het lommer kleurenstralen,
Die licht en schaduw, warmte en frischheid geven.
4[regelnummer]
De feeën dwalen bij de boschkoralen,
Geheimen fluist'rend, die 't geblaârt doen trillen,
Daar ze elks geschied'nis: vreugde en wee, verhalen....
| |
[pagina 292]
| |
7[regelnummer]
Haar adem laat verholen snaren trillen,
Opdat, waar heimwee 't edel hart doet zuchten,
Een zoet geneugt den dorst naar vreugd moog' stillen.
10[regelnummer]
De specerijen balsemen de luchten,
En tusschen 't groen, dat weeldrig kronkelt, gluren
De sneeuwen bloemen en de gouden vruchten.
13[regelnummer]
De Mei liet heuvel en vallei borduren
Met hoffestoenen, die op mostapijten
Een weêrglans sturen van de hemelvuren.
10[regelnummer]
De berggeest deed de harde rotsen splijten;
Kristal snelt blijde murm'lend naar beneden,
Om 't hart der aarde weldoende op te rijten.
10[regelnummer]
De speelsche golven richten hare schreden
Naar bosch en dal, waar zij haar gaven schenken,
Door vruchtbaarheid in weelde-tooi te kleeden.
22[regelnummer]
De Lente is al 't geschaap'ne komen drenken;
Ze is in haar jeugdig schoon ten troon verheven,
En gansch natuur gehoorzaamt hare wenken.
| |
[pagina 293]
| |
25[regelnummer]
De boden, die onzichtbaar om haar sweven,
Verkonden, dat de feestvreugde is genaderd....
Florence, tot haar welkomst voortgedreven,
28[regelnummer]
Is in muziek en zang en dans vergaderd:
Langs d'Arno galmen gulle jubelkreten
En 't lachen ritselt door het digt gebladert.
31[regelnummer]
De bonte reien, alle zorg vergeten,
Doorweem'len 't veld met vrolijk vonk'lende oogen,
Waar scherts en moedwil vrij hun krachten meten.
34[regelnummer]
De kind'ren, van verrukking opgetogen,
Als voog'len, die voor 't eerst de vleug'len reppen,
Zijn schaat'rend uit het huis ten hof gevlogen.
37[regelnummer]
De zilv'ren klokjes, die hen zamenkleppen,
Zijn hun de stemmen, die de zaal'gen dagen,
Om 't hoogst behagen in Gods huis te scheppen.
40[regelnummer]
De vreugd breekt telkens los in dart'le vlagen,
En 't weergalooze morgenlied van 't leven
Wordt hier door de onschuld argloos voorgedragen.
| |
[pagina 294]
| |
43[regelnummer]
De zoete tonen, die de lucht in streven;
De helle blikken, gloeiende aangezichten
Doen dankb're moeders van ontroering beven.
46[regelnummer]
Wat toekomst in de hand dier teed're wichten!
Daar doet een lente ontelb're kiemen spruiten,
Die goed en kwaad voor 't naast geslachte stichten!..
49[regelnummer]
Zoodra zich kind'ren bij elkander uiten,
En eer of spot, rang of miskenning innen,
Kunt ge over 't lot, dat op hen wacht, besluiten.
52[regelnummer]
Zij trekken de eerste lijnen der gezinnen,
Die eens in Staat en slad en huis regeeren;
Van lieflijk minnen, dat elks hart doet winnen;
55[regelnummer]
Van booze leeren, die 't verstand onteeren.
Het voedend graan en 't onkruid groeien zamen:
Wie dorren zal, wie bloeien, wie vermeêren,
58[regelnummer]
Laat steeds de jeugd onfeilbaar zeker ramen.
| |
[pagina 295]
| |
III TweelingsterrenEn wie de vrome maagd zou noemen,
Hij noemde zuster Beatrijs;
Van jaren jong, schoon kloek en wijs,
Stelde ieder haar op hoogen prijs,
En mocht haar om heur schoonheid roemen.
Maar nimmer hield een spiegelglas
't Heur voor hoe jong en schoon zij was:
Rein was ze, en schuldloos als de bloemen.
Dr.
J. Nolet de Brauwere van Steeland, Beatrijs.
I
1[regelnummer]
Een elfenbeeld, uit sneeuw geteeld door geesten,
Die in het stof voor 's Heeren hof iets wrochtten
Tot blijde sier en flonkerzwier der feesten,
4[regelnummer]
Scheen de eed'le loot, die klein en groot omvlochten
Met groet en lach, waar zij in zag, hoe allen,
Door haar bekoord, een enkel woord verzochten,
| |
[pagina 296]
| |
7[regelnummer]
Dat hun als taal der nachtegaal zou schallen.
Een fijne boog omgaf haar oog, dat stralen
Vol toovergloed in elk gemoed liet vallen;
10[regelnummer]
En dan daarmeê een dauw van vreê deed dalen
Als pareldrop, de lelieknop besprenkend,
Opdat zij ras als pronkgewas zou pralen.
13[regelnummer]
Die lichtgloor schiep iets wonder diep, elk drenkend
Met wat ter ziel als nektar viel; en blikken,
Als tweelingkelk, vol heil voor elk, haar schenkend.
16[regelnummer]
Hier mocht natuur vrij over vuur beschikken,
Dat, nooit aanschouwd, den mensch ontvouwt, wat gaven
Een sterveling met zegening verkwikken.
19[regelnummer]
Het hart is rein, en helder 't brein; zij staven
Met de englen leest, die onbedeesd mag prijken,
Hoe stille deugd de prille jeugd kan laven
22[regelnummer]
En met den roem van hemelbloem verrijken.
| |
[pagina 297]
| |
II
23[regelnummer]
Zijn voorhoofd, hoog en breed, de marm'ren zetel
Van zelfbewusten ernst?... Hoe!... hem te storen,
Hem, stillen knaap, schijnt velen reeds vermetel?...
26[regelnummer]
Slechts negen jaar, en in gepeins verloren....
Ligt om natuurgeheimen uit te vorschen,
Als kon geen kinderspel hem meer bekoren!...
20[regelnummer]
Een nieuwere Atlas, die de wereld torschen,
En wijzen zal op 't geen zij heeft misdreven;
Wiens vonnis aard- noch hemelmacht zal schorsen,
32[regelnummer]
Al waant zich 't onrecht boven straf verheven....
't Heelal ligt voor dien arend opgeslagen,
Als waarheidsboek, door 's Heeren hand beschreven.
35[regelnummer]
De zon ziet in zijn blik haar luister dagen,
En sterkte om fier haar in 't gelaat te staren.
Zijn oog kan dat der dagvorstin verdragen
38[regelnummer]
En door den schoot der zwartste nachten varen.
Metalen moker, die de rotsen gruizelt
En puin van eeuwen door de lucht doet waren!
| |
[pagina 298]
| |
41[regelnummer]
Gestaalde vuist, waarvoor de krijgsgod duizelt!
Heraut! wiens wapenkreet nooit zal verstommen....
't Is of de wind eerbiedig langs u suizelt
44[regelnummer]
Nu knapenvorm geen heros kan vermommen;
Nu 't gansche wezen in 't verschiet doet lezen,
Wat vlammen uit geboortevonken glommen.
III
47[regelnummer]
Een starrenpaar is wonderklaar gerezen,
Dat d'italîaanschen hemel op blijft luisteren;
Om strijd door 't volk bewonderd en geprezen,
50[regelnummer]
Dat zich door liefde aan haar en hem voelt kluisteren,
Die op hunne eeuw hun stempel zullen drukken,
En waardoor menig dwaallicht zal verduisteren.
53[regelnummer]
O, kwistige natuur! twee meesterstukken
Schiept ge om Italie tooverschoon te tooien....
Dat brengt de Florentijnen in verrukken
56[regelnummer]
En doet hen bloemen voor die kind'ren strooien.
| |
[pagina 299]
| |
IV ToewijdingGansch d' onsterflijken vrouwen der Goden gelijkt zij van aanzicht.
.......................
Kom, mijn geliefd kind, nader, en zit hier dicht aan mijn zijde,
Dat gij uw eersten gemaal kunt zien.....
Mr.
C. Vosmaer, De Ilias van Homeros, III: 158, 162-3.
die scheen door zijn adel
Niet aan een sterflijken mensch ontstand, maar eer aan een godheid.
Ilias, XXIV: 258-9.
1[regelnummer]
Gods weerglans viel eens in haar ziel en vonkelt
Haar wimpers door als meteoor van stralen.
Een schat van haar, op 't schouderpaar gekronkeld,
4[regelnummer]
Omsluiert schier 't albast, waarin zij pralen.
Het inkarnaat, waar 't fijn gelaat in gloeide,
Is zacht als wat de zon omvat bij 't dalen.
| |
[pagina 300]
| |
7[regelnummer]
De Westewind, die 't zeldzaam kind omvloeide,
Scheen 't wiekgeruisch haars engels, die verkondde,
Dat hij beschermend met zijn zuster stoeide.
10[regelnummer]
Een rozenrood gewaad omsloot de blonde,
Wier middel 't helder groene lint omstrikte,
En om wier hand de blanke kant zich rondde.
13[regelnummer]
Toen hij op dat verruklijk meisje blikte,
Was 't of hem 't leven voor het eerst ontwaakte,
En 't dorstig hart met frissche teug verkwikte.
16[regelnummer]
't Was Liefde, die met lach en groet genaakte,
Om hem tot huldiging dier maagd te nooden,
Die hem voor altijd tot haar ridder maakte.
19[regelnummer]
Neen! nooit werd ergens zooveel schoons geboden.
Homeros doelde op haar, toen hij verklaarde:
‘Geen menschenkind is hier, maar telg der goden.’
22[regelnummer]
Die blanke parel van onschatb're waarde,
Werd door zijn dichterziel in 't goud gesloten,
Dat onvergank'lijkheid aan adel paarde.
| |
[pagina 301]
| |
25[regelnummer]
Toen reeds is 't gloeiend erts ter kroes gevloten,
Waaruit het eenmaal als kristal zou vloeien,
Opdat haar eeuwig standbeeld werd gegoten.
28[regelnummer]
Zij klonk hem in de weergalooze boeien,
Die 't hart onwrikbaar aan het eed'le binden,
Waar de eng'len komen, die 't met dauw besproeien.
31[regelnummer]
En zij?.. o Muse! waar de snaar te vinden,
Die trouw vertolkt wat eensklaps haar beroerde,
Toen de oogen zeiden, hoe zij haar beminden?...
34[regelnummer]
Iets, naamloos, dat haar aan zich zelve ontvoerde,
Sprak, schier bedwelmend, zulke geur'ge woorden,
Alsof viool en roos haar lok omsnoerde.
37[regelnummer]
Schiep 't zuchten van de Mei die diepe akkoorden:
Een harp van bloemen toklende, uit wier snaren
Het voorspel rees van 't lied der hoogere oorden?...
40[regelnummer]
Die leeuwenwelp, omzwierd van zware haren,
Wiens schrandere oogen vlammen lieten stralen,
Of zij flambouwen in een nachtwolk waren,
| |
[pagina 302]
| |
43[regelnummer]
Verraadt een kracht, die niemand kan bepalen,
Dewijl geen jeugd de zijne ooit heeft geleken.....
- Zoodra haar blikken schuchter tot hem dwalen,
46[regelnummer]
Is ze, overweldigd, voor zijn vuur bezweken.
't Ontastbaar ideaal van rijke droomen
Staat schitt'rend voor haar als een hemelteeken.
49[regelnummer]
Zij voelt zijn frissche kracht door de aad'ren stroomen;
Een ongekend verschiet wordt haar ontsloten,
Waar heil en glorie juichend tot haar komen.
52[regelnummer]
Een lelie is op eens in haar ontsproten,
Wier kelk geheel haar liefde moet vergaren;
En plechtig heeft zij, naauw bewust, besloten,
55[regelnummer]
Dat zij voor hem dat kleinood zal bewaren.
| |
[pagina 303]
| |
V BegeesteringHoe lang ook voor mijn geest het tijdsruim strekte,
Dat hij niet door Haar bijzijn werd bewogen,
En 't hem niet bevend tot bewond'ring wekte,
Toch voelde ik, vóór 'k haar heb erkend met de oogen,
Door een geheime kracht, welke uit haar gloorde,
Van de oude liefde weder 't groot vermogen.
Dante, Vag. XXX: 34-39.
1[regelnummer]
Tot jonkvrouw is het eenig kind ontwikkeld;
Maar wanneer haar de Schoonheid liever tooide,
Heeft de aandacht van het volk vergeefs geprikkeld.
4[regelnummer]
Als bloem, die langzaam kleur bij kleur ontplooide,
En, door de zon omhelsd, ten hemel staarde,
Terwijl zij de aarde met haar geur bestrooide,
| |
[pagina 304]
| |
7[regelnummer]
Heeft zich haar vorm, die elk verwond'ring baarde,
Aan jeugdig waas onthuld, en toen bewezen
Ook hart en geest hunne ongelijkb're waarde.
10[regelnummer]
Maar hoe Florence haar toen heeft geprezen,
Het overtrof het loflied niet, voor jaren
Reeds om de knop, die frisch ontlook, gerezen.
13[regelnummer]
't Was soms of zij, het ondermaansche ontvaren,
In sferen zweefde, waar de godsgezanten
Den uitverkoornen 't heilgeheim verklaren.
16[regelnummer]
Tevredenheid bloeide op langs alle kanten,
Waar zij de schrede zette, als waar' ze omgeven
Van onspoeddelgers en gelukstrawanten.
19[regelnummer]
Natuur doet vuur steeds naar de hoogte streven;
Zoo heeft de heilge vlam, die haar doorblaakte,
Uit aangeboren drang zich vrij verheven.
22[regelnummer]
Wanneer haar ziel dan in verrukking raakte,
Als etherstroom, in onweêrstaanb're wieling,
Bleek 't, dat zij Paradijsgeneugten smaakte.
| |
[pagina 305]
| |
25[regelnummer]
't Bezield gelaat verbreidde mild bezieling;
Trof 't fiere en fijne met verhoogde sterkte,
En 't lage en grove rustloos met vernieling.
28[regelnummer]
Als zij dan hem, als hij dan haar bemerkte,
Bruischte overvloed uit hunne ontroerde zielen,
Waardoor weêr stouter geest in beiden werkte.
31[regelnummer]
Tooneel.... voor engelen om bij te knielen,
Wanneer een vleiend lot soms woû gehengen,
Dat hunne blikken op elkander vielen....
34[regelnummer]
Dan zag men liefde en hoog verstand vermengen,
En twee slechts één zijn.... dan kon elk bevroeden,
Hoe Eden de eerste menschen voort mocht brengen.
37[regelnummer]
De stormen zullen eenmaal om hem woeden;
Maar 't staag weerkaatsen harer grootsche deugden
Zal zijn karakter voor verval behoeden.
40[regelnummer]
Tot troosteres, tot bron der ijle vreugden,
Die hem in 't vluchtig leven schaars verzelden,
En tot zijn laatsten dag weemoedig heugden,
| |
[pagina 306]
| |
43[regelnummer]
Is zij verkoren. Dát zal hij vergelden,
Gelijk alleen geniën 't soms vermogen:
Door, eeuw in eeuw, aan volk bij volk te melden,
46[regelnummer]
Op welk een adel haer gemoed mocht bogen;
Hoe hare hand zijn reuzentocht bewaakte,
En d'oceaan zijns harten heeft bewogen.
49[regelnummer]
Hoe ze een vulkaan, in hem verborgen, raakte,
Die sinds, tot schrik van Kerk- en Staatstirannen,
Zijn lava eind'loos op de misdaad braakte.
52[regelnummer]
Hij zal een diadeem van sterren spannen
Om 't voorhoofd, waar de smet zich nooit kon toonen;
En, schoon ter dood veroordeeld en gebannen,
55[regelnummer]
Die koningin zoo rijk met lauwren kronen,
Dat zelfs het verst geslacht den kreet zal slaken:
‘Brengt hulde aan een van 's werelds grootste zonen,
58[regelnummer]
‘En aan de Vrouw, die hem mocht zalig maken!’
Mennistenhemel 18 Juli '85. |
|