Canzonen
(1885)–Joan Bohl– Auteursrecht onbekend
[pagina 85]
| |
[pagina 86]
| |
Dixitque Deus: Fiat lux. Et facta est lux Già era il sole all' orizzonte giunto,
Lo cui meridian cerchio coverchia
Jerusalem col suo più alto punto:
E la notte che opposita a lui cerchia,
Uscia di Gange fuor colle bilance,
Che le caggion di man quando soverchia:
Sì che le bianche e le vermiglie guance,
Là dove io era, della bella Aurora,
Per troppa etate divenivan rance.
Noi eravam lunghesso il mare ancora,
Come gente che pensa suo cammino,
Che va col core, e col corpo dimora;
Dante, Purg. II: 1-12
| |
[pagina 87]
| |
Dolce color d'oriental zaffiro,
Che s'accoglieva nel sereno aspetto
Dell' aer puro infino al primo giro,
Agli occhi miei ricominciò diletto,
Tosto ch'io usci' fuor dell'aura morta,
Che m'avea contristato gli occhi e il petto.
Dante, Purg. I: 13-18.
I
Aurora wuift......
Uit nevel-oceanen
Rijst hier bij heir van lieflijke gezellen,
Gelijk op 't meir ontelbre blanke zwanen,
Die fier en zwijgend d' uchtend tegensnellen.
De Nacht, vermomd in zwarte plechtgewaden,
Opdat de mensch van 't beeld niet zou ontstellen
| |
[pagina 88]
| |
Der helle-macht, met eeuw'gen vloek beladen,
Beveelt vergeefs zijn rouw- en schrik-trawanten,
Die in den poel van 't schaamt'loos onrecht waden.
Door vlammendraagsters, die langs alle kanten
Ten troon der Koningin van 't daglicht dringen,
Om haar banier ten hemelzoom te planten,
Ziet zich de duisternis ten aftocht dwingen.
En werelden doorwentelen de sferen,
Om, God ter eer, het uchtendlied te zingen. -
Aurora's telgen zweven op 't begeeren
Om haar met duizend wond'ren in te halen:
Zij plukken, onder 't blij ten hemel keeren,
De zilv'ren leliën op gulden schalen,
En strooien voor haar voeten purp'ren rozen -
Die bloemen doen de kim met sneeuwglans pralen
En met een englenglimlach schuchter blozen.
| |
[pagina 89]
| |
Quando la ruota, che Tu sempiterni
Desiderato, a sè mi fece atteso,
Con l'armonia che temperi e discerni,
Parvemi tanto allor del cielo acceso
Dalla fiamma del sol, che pioggia o fiume
Lago non fece mai tanto disteso.
Dante, Par. I: 76-81
II
Natuur ontwaakt in eerbiedvol bewonderen,
Dat elk geluid in kluisters houdt geslagen....
't Heelal schijnt zich tot peinzen af te zonderen,
Nu de Oppermacht haar luister weêr doet dagen.
En ademloos.... verblind schier door de glansen,
Die kracht en vreugde door de ruimten dragen,
| |
[pagina 90]
| |
Staart straks het schepsel naar de verre transen,
Waar vuren, die met Leven Stof bestrooien,
De Dag-Godin in nieuwe lauw'ren kransen.
Haar Gratiën gaan 't flonkerwaas ontplooien,
En als een mantel over de aarde hangen;
Waar zich de bergen naar den hemel glooien,
Om op hun kruin haar eerste goud te ontvangen,
Dat langzaam stroomt naar 't diepste diep der dalen
Op bloem en plant, die sidd'ren van verlangen.
In dankbre droppels spieglen zich de stralen....
Natuur, ontroerd, heeft tranendauw vergoten,
Waarin nu 't schoon weêrkaatst der hemelzalen.
Dra stijgt, als pijl het loover uitgeschoten,
't Gevederd jubellied ter hooge klaarheid,
Of harmoniën aan de ziel ontsproten,
Nu 't zwarte kwaad weêr deinst voor 't licht der Waarheid.
| |
[pagina 91]
| |
Or va', chè nu sol veder è d' ambedue:
Tu Duca, tu Signore, e tu Maestro!
Così gli dissi; e poichè mosso fue,
Entrai per lo cammino alto e silvestro
Dante, Inf. II: 139-142
III
Een arendsblik, door 't hoog genie geschapen,
Doorvorscht der heemlen ongemeten bogen
En peilt de krochten, die ten afgrond gapen.
Wát geestdrift 's menschen hart ooit hebb' bewogen
Om voor het goede en schoone omlaag te strijden,
- De hoogste ontvlamt onbluschbaar in zijne oogen!
| |
[pagina 92]
| |
Het voorhoofd, waar gedachten over glijden,
Als geesten, uit het reinste licht geboren,
Spreekt luid van Kracht, aan heldendeugd te wijden.
Wát lot hem zijn gelei-geest houd' beschoren,
Wát plaats hij inneem' bij zijn tijdgenooten,
Zijn naam blijft vlekloos als de poolstar gloren
Aan 't firmament van 's werelds ware grooten.
Zijn hoogste tegenstanders zullen zinken:
Hun schim, eens door Historie's vuist omsloten,
Zal de alsemkelk van elks verachting drinken.
Hoe diep hun graf zij, tot aan 't eind der tijden
Zal daar de vloek van 't nageslacht in klinken.
Geweld noch list belet zijn voorwaarts schrijden,
Of buigt den breeden, fier geheven schedel:
Hij blijft, als steun van al wie onrecht lijden,
In woord en daad: doortastend, schrander, edel!
| |
[pagina 93]
| |
Viditque Deus cuncta quae fecerat: et erant valde bona. Dunque all' Essenza, ov' è tanto avvantaggio,
Che ciascun Ben che fuor di Lei si trova,
Altro non è che di Suo lume un raggio,
Più che in altra convien che si muova
La mente, amando, di ciascun che cerne
Lo Vero, in che si fonda questa prova.
Dante, Par. XXVI: 31-36
IV
In 't staren naar den Dageraad verzonken,
Waar alle heerlijkheden zamenkomen,
Is hart en geest in peinzen zaâmgeklonken,
Betooverd door verleidelijke droomen:
Als lieten hemellingen wat zij voelen
Elektrisch uit hun ziel in Dante stroomen.
| |
[pagina 94]
| |
Gedachten, die het reuzenbrein doorwoelen
Als vroede geesten, van den dood verrezen,
Verraden wat Natuur en Tijd bedoelen,
En doen het schoon geheim der toekomst lezen:
‘Al wat betsaat wordt door de zucht gedreven,
‘God meer nabij en één met Hem te wezen.
‘Dat doet planeten door de luchten zweven,
Kometen in het eindelooze zwerven,
En zonnestelsels altijd hooger streven.
‘Dat deed natuur haar drietal rijken erven,
Handhavers van de wet, alom gegeven:
‘Wat ooit ontstond mag nooit meer spoorloos sterven.’
‘Vernietiging werd nergens voorgeschreven;
't Is al bestemd eene eeuw'ge vreugd te rapen;
God schiep niet voor den Dood, maar voor het Leven;
‘Want
Goed was alles wat Hij had geschapen!’
| |
[pagina 95]
| |
Temp' era dal principio del mattino;
E il sol montava in su con quelle stelle,
Ch' eran con lui, quando l'Amor divino
Mosse da prima quelle cose belle;
Sì ch' a bene sperar m'era cagione
Di quella fiera alla gaietta pelle
Dante, Inf. I: 37-42
V
De denker ziet in 't licht dier openbaring
De sluiers van de wereldraadsels wijken:
Het tegenstrijdige schenkt hem verklaring,
Het ongerijmde doet zijn juistheid blijken.
Het Wezen doet den Schijn der dingen vluchten
Voor 't hoofd, dat hooger kennissen verrijken.
| |
[pagina 96]
| |
‘Niet in zich zelf valt iets als slecht te duchten;
Verbast'ring rooft den mensch 't gezichtsvermogen
En doet zijn geest in bange kluisters zuchten.
‘Slechts hij, die staren mag met zuivere oogen,
Zal duid'lijk oorzaak en gevolg ontwaren
Van groot en klein, van zwak en krachtig pogen,
‘En 't wijze doel van wat bestaat ervaren.
't Was alles goed in d' aanvang - elk dus trachte,
In zich 't oorspronk'lijk goede te bewaren!’
O grootsche taak, die Dante tegenlachtte!
De Zelfbeheersching zal zijn schreden richten,
Opdat de Daad de tolk zij der Gedachte.
Om 't duurzaam goede voor den mensch te stichten,
Moet eigen hart zijn tochten overmeesteren;
Dáár ziet hij 's werelds dageraad in lichten,
Die hem met doodsverachting zal begeesteren.
| |
[pagina 97]
| |
O somma Luce, che tanto ti levi
Dai concetti mortali, alla mia mente
Ripresta un poco di quel che parevi,
E fa la lingua mia tanto possente,
Ch' una favilla sol della tua gloria
Possa lasciare alla futura gente!
Dante, Par. XXXIII: 67-72
Veritas liberabit vos VI
‘Slechts wie zich zelven wint, kan and'ren winnen’
- Graveert in rozenvuur Aurora's vinger -
‘Die held verjaagt den Nacht van 's hemels kimmen,
‘En wordt tot heil der wereld haar bedwinger.
Wát vijand ook de hiel op 't menschdom zette,
Des braven woord, als steen uit Davids slinger,
| |
[pagina 98]
| |
‘Dringt voort tot hij 't brutaal geweld verplette.
Wat machten tegen hem ook zamenspannen,
Geen hel, die ooit zijn zegepraal belette!’
Geen kring, die niet verpest wordt door tirannen,
Als giftgewassen, die de lucht verstikken,
En 't edele uit de maatschappij verbannen.
Het volk te redden uit der boozen strikken
En uit zijn eigen laagheid op te beuren,
Is 't onderwerp van 't geniale wikken.
De nevel, die den mensch omfloerst, moet scheuren,
Opdat hij vrij zijne eindbestemming nadere,
En de eng'len hem hun zetel waardig keuren;
Dat daartoe 't hoofd zijn rijkste krachten gadere,
Het hart zijn warmste bronnen late vlieten,
Gelijk de bloem, als offer, zich ontbladere
Om rozengeuren in kristal te gieten.
| |
[pagina 99]
| |
Pax hominibus bonae voluntatis Ipse vos baptizabit in Spiritu Sancto, et igni. VII
De Toekomst!
Dante ziet haar schitt'rend kronen
Met Vrede, die zich uitstort over de aarde,
Waar Zelfverloochening en Waarheid wonen.
Geen eeuwental ontmoedigt d' onvervaarde....
Hoe ver nog af - eens schenkt de Vrijheidsengel
Aan geest en stof zijne onvergangb're waarde.
Dát staat onwrikbaar in het kleurgemengel
Der schemering voor 's Zieners blik geschreven.
Gelijk dáár licht bij licht zijn gaven strengel,
| |
[pagina 100]
| |
Opdat de macht van 't duister word' verdreven,
Zóó paren 's werelds reuzen hun vermogen,
Opdat de mensch ten heilstaat word' verheven.
Een vruchtbare uitslag kroont ook eens dát pogen....
Die overtuiging doet zijn ziel zoo gloeien,
Dat zij nooit meer gebluscht wordt noch gebogen!
Van ver hoort Dante reeds de orkanen loeien:
In Kerk en Staat zijn ondergang beramen,
En door bekrompenheid zijn naam verfoeien.
De haters der verlichting spannen zamen
En juichen in hun schijnbaar zegepralen,
Als slaven, die zich voor geen laagheid schamen.
De zon, in 't pronkkleed harer glorie-stralen,
Verjeugdigt de aarde door haar fier verschijnen;
Zij zalft, met vol in Dante's ziel te dalen,
Voor eeuwig hem tot Vorst der Florentijnen.
De almacht'ge Vuurgeest, waar de Nacht voor huivert,
Doet elke schaduw uit zijn geest verdwijnen,
En hij drukt de aarde: ontvlamd, gestaald, gezuiverd!
31 Mei, 82 |
|