XC.
Flavius Anicius Olybrius.
Olybrius, na de dood van Anthemius, door toedoen van Richimer, tot Keizier van Rome op den 10 July in 't 472 jaar na Christus geboorte verkooren, is te Rome gebooren; doch in wat jaar melden geen schrijvers.
Zijn Ouders zijn by geen schrijvers bekent. Zijn Vrouw was Placidia, de dochter van Keizer Placidius Valentinianus en Licinia Eudoxia; eertijds door Koning Genserik in slaverny naer Afrika gevoert: by haar won hy den jongen Olybrius, die, oud geworden zijnde, Burgermeester te Rome wierd.
Niets vind men van deze Keizer by de Historieschrijvers, als dat hy, zonder iets uitgerecht te hebben, 3 maanden en 13 dagen geregeert heeft, en op den 23 October in 't 472 jaar na Christus geboorte, door toedoen van Richimer, vermoord is; in welke maand ook den dikwils genoemden Richimer den geest gaf. Zie Paulus Diakonus, Onufrius in zijn I B. van de beginzelen van Rome.
(a) Wie staat niet verwonderd als hy den rampzaligen staat der Roomsche Keizers overdenkt? Indien wy van Cesar af tot dezen Olybrius te rug zien, zullen wy bevinden dat van negentig Keizer maar negentien hun eigen dood gesturven zijn. Wat zeg ik van negentien? dewijl noch zommige aan de wijze van hun dood twijffelen. 't Lust my met weinig regelen den gantschen reeks den Lezer te vertoonen. Cesar, Tiberius, Kaligula, Galba, Vitellius, Domitianus, Kommodus, Pertinax, Julianus, Niger, Albinus, Karakalla, Geta, Makrinus, Diadumenus, Elagabalus, Alexander, Maximinus, Maximus, Balbinus, Pupienus, Gordianus de III, Filippus, Filippus de II, Hostilianus, Gallus, Volusianus, Emilianus, Gallienus, Postumus, Aurelianus, Florianus, Probus, Karinus, Numerianus, Maximianus, Licinius, Konstantinus de II, Konstans, Gratianus, Valentinianus de II, Valentinianus de III, Anicius Maximus, Majorianus, Anthemius Nepos en Olybrius, zijn door hun grootste vrienden en de soldaaten vermoord. Augustus, Klaudius, Titus, Elius, Severus,
Marcianus, en Libius Severus wierden met vergif van 't leven berooft. Nero, Otho, Gordianus de I, Quintillius, Maximinus Daza, en Magnentius doorboorden, verhingen, en openden zich de aderen, en wierden door wanhoop hun eigen beul Valerianus wierd levendig door zijn vyand gevild. Karus door de donder dood geslagen. Maximianus Armentarius by zijn leven van de wormen opgegeten. Trajanus Decius versmoorde met zijn paard in een moeras, en Jovianus stikte door de damp van kolen. Valens wierd in een hut, waar in hy zich verborgen had, door den vyand verbrand. Maxentius storte en verdronk in den Tijber. Valentinianus de I, vertoornde zich zo hevig dat hy een beroerte kreeg, en aanstond den geest gaf. Avitus stierf van hartenleet. Gordianus de II, Etruskus, en Julianus, de Verlochenaar bygenoemt, sneuvelden in den strijd tegen hunne vyanden. Vespasianus, Nerva, Trajanus, Hadrianus, Antoninus, Verus, Klaudius Gothicus, Tacitus, Diokletianus, Konstantius Chlorus, Konstantinus de Groote, Konstantius de II, Theodosius de I, Theodosius de II, Arkadius, Honorius, Konstantius de III, en Leo zijn alleen, naer 't zeggen van de schrijvers, hun eige dood gesturven; echter twijffel ik aan eenigen. Wie staat niet van verwondering opgetoogen, wanneer hy overdenkt hoe gevaarlijk het zwajen van den
Scepter is? En wie zou het opperste gebied kunnen beminnen, indien hy de rampen, die het regeeren met zich sleept, overdacht? Waarelijk, indien wy de zaak wel inzien, zo zullen wy middagklaar bemerken, dat de Koningen niet dan slaven van 't geval zijn, en dat het regeeren niets is dan een gedurige onrust. Hoe dikwils zijn de Goden te voet gevallen met gebeden, die, van hen verhoord zijnde, het uitterste bederf veroorzaakt hebben; waar van de schrandere Juvenalis in zijn 10 Schimpdicht dus spreekt:
Quid Crassos? quid Pompejos evertit? & illum,
Ad sua qui domitos deduxit flagra Quirites?
Summus nempe locus, nulla non arte petitus,
Magnaque Numinibus vota exaudita malignis.
Ad generum Cereris sine caede, & vulnere pauci
Descendunt Reges, & siccâ morte tyranni.
't geen Pels dus vertaalt:
Wat heeft de Krassen, de Pompejen, en voor allen
Doen sneven, als die hooge, en onbepaalde macht?
Dat opperste gezag, door zo veel list verkregen,
Op hunne beê van Goôn, hen gantschlijk ongenegen.
't Gebeurd schier nooit, dat een baldadig dwingeland,
Dan smoorende in zijn bloed, en wonden, raakt van kant.