LXVII.
Flavius Klaudius Konstantinus de II.
Konstantinus de II, van zijn Vader Konstantinus den Grooten by uiterste wille tot Keizer over de Gallen enz. gemaakt, is in 't 315 jaar na Christus geboorte te Arles, een stad in Gallien, gebooren.
Zijn Vader was Keizer Konstantinus de Groote, hier voor beschreven. Zijn Moeder, Flavia Maximiana Fausta, de dochter van Keizer Maximianus Herculeus en Eutropia, van wie ik op 't voorgaande blad gesproken heb: deze vrouw is, na dat Helena, de Moeder van Konstantinus den Grooten, haar verraderyen tegen Krispus aan haar zoon ontdekt, en hem over zijn onbedachte gramschap bestraft had, uit last van haar man, schoon hy haar en zy hem vierig beminde, in een heete badstoof verstikt. Wie zijn Broeders en Zusters geweest zijn heb ik op het voorgaande blad getoont. Hy is tweemaal by 't leven van zijn Vader getrouwt geweest; doch de vrouwen zijn vroeg gesturven.
a. Op zekeren tijd vroeg Keizer Aurelianus een Gallische Woudpapin; of het gebied ook by zijn nakomelingen zou verblijven; maar kreeg tot antwoord: dat in het Roomsche rijk de nazaaten van den Keizer Klaudius in doorluchtigheid en ontzaglijkheid alle andere geslachten zouden voorby streeven. Deze voorzegging is door de volgende tijden bewaarheid, als de dochters zoon van Krispus, de Broeder van Klaudius Gothicus, Keizer Konstantius Chlorus, en na hem Konstantinus en zijn Kinderen het gebied in handen kregen. zie Vopiskus. Die lust heeft deze zaak in zijn grond te weeten, leeze de Byzantijnsche Historie van den Heer Du Cange.
b. Na dat Konstantinus de Groote zijn vyanden overwonnen, en het Roomsche rijk alom uitgebreid had, besloot hy zijn staaten onder zijn drie zoonen te deelen, op dat zy na zijn dood daarom te minder twisten zouden. Zijn oudste zoon Konstantinus den II lei hy alles wat aan gene zijde der Alpen was, als Galliën, Spanje, Britanje, Duitsland tot aan 't Noorden, en alles wat zich uitstrekte naer 't Westen, toe. Aan zijn tweden zoon Konstans gaf hy Italien, Illyrien en Afrika zo ver het naer 't Zuiden gaat, wiens Keizerlijke stoel in Rome zou zijn. Aan zijn jongsten zoon Konstantius den II lei hy Asien, en alle de Morgenlanden, zo verre zich de zelve naer 't Oosten uitbreiden, neffens zijn nieuwe Hofhoudingstad Konstantinopolen, toe. Deze verdeeling was de uiterste wille van Konstantinus den Grooten; doch hoe omzichtig hy in 't verdeelen van 't rijk geweest was, echter bespeurde men een misnoegen in zijn zoonen. Konstantinus de II een staatzuchtig, wispelturig en opgeblase mensch, beelde zich in dat zijn broeder Konstans meer landen als hy bezat, waarom hy gewapender hand tegen hem optrok. Wat in dien oorlog voorgevallen is, zal ik in 't beschrijven van Konstans toonen, om dat ik hier noch iets van zijn vader plaatzen wil; weet echter, dat hy in 't 340 jaar na Christus geboorte van zijn broeder overwonnen, van de soldaaten in zijn vlucht dood geslagen, en niet verre van Aquileja in de rivier Alsa geworpen is, na dat hy 25 jaaren geleeft, en ruim 3 jaaren geregeert had. Zie Eutropius, Viktor, Letus. Op
het voorgaande blad heb ik belooft noch iets van Konstantijn te zeggen. Dat hy een Kristen geweest is staat by my vast, hoe zeer Zosimus en zijn blinde volgers daar tegen wroeten, die ik met recht een zeker slag van apen noem. Dat Oudaan uit de heidensche zinnebeelden, te vinden op zijn penningen, als, genio pop. rom. Aan den geleigeest des Roomschen volks; soli invicto comiti, Aan de Zon den Onverwinnelijken geleider: marti conservatori, Aan Mars den Behoeder; herculi conservat. Aan Herkules den Behoeder, enz. wil bewijzen dat hy geen Kristen maar een Heiden geweest is, is belachchelijk: want, wie zal my bewijzen dat deze penningen van hem geslagen zijn toen hy het Heidendom verlaaten, en den Kristelijken Godtsdienst aangenoomen had, dewijl men die tekenen, die men op de penningen der voorgaande Keizers ziet, op zijn munten niet vind? Ook kan de penning van zijn vergooding hem tot geen Heiden maaken; want 't was hem onmogelijk na zijn dood den Raad te beletten, die toen noch meest Heidensch was, hem om zijn deugden onder de Goden te stellen. Aan het teken dat Konstantijn gezien heeft, toen hy tegen Maxentius optrok, twijffelt Oudaan ook, en waarom? om dat Zosimus daar geen gewag van maakt. Wy zullen Eusebius, Baronius, enz, nalaten, en hooren wat de Heidensche Redenaar Nasarius daar van zeit: Geheele hemelsche Heirlegers, met glinsterende schilden, en hemelsche wapenen, van vervaarlijk licht brandende, voorzien, die Konstantijn te hulp kwamen, zeiden: wy gaan naer Konstantijn, wy
komen Konstantijn te hulp. Wat dunkt u Lezer, dit is het zeggen van een Heiden. Dat Godt op het gebed der Kristenen tekenen gedaan heeft, kan men in een brief van Keizer Markus Aurelius zien, die Baronius achter de werken van Justinus in de Vatikaansche Boekzaal gevonden heeft, waar van eenige woorden dus luiden: Toen wy te Karmite waren, en hoorden dat'er 74 draken der vyanden op ons aankwamen, heb ik de Vaderlijke Goden met offerbeloften demoedig gebeden; maar als ik van die niet verhoord, en van de vyanden meer gedrukt wierd, heb ik de Kristenen doen opzoeken, voor my brengen, en wreed bejegent. Deze dan hebben zich niet tot de wapenen begeven, maar tot hun Godt, dien ze in hun geweten dienen en dragen; en ter aarde nedergebogen zijnde, hebben zy voor my en 't leger, dat van dorst versmachte, om regen gebeden, 't geen zy terstond van hun Godt, dien ik niet ken, verkregen hebben.