LXVI.
Flavius Valerius Konstantinus de Groote.
Konstantinus de Groote, na de dood van zijnen Vader Konstantius Chlorus door het leger in Britanje voor Keizer aangenoomen, is in 't 272 jaar na Christus geboorte in Britanje gebooren.
Zijn Vader was Keizer Konstantius Chlorus, hier voor beschreven. Zijn Moeder, Flavia julia helena: zie wat ik van haar, en van de Broeders en Zusters van dezen Keizer op 't 228 blad gezeit heb. Zijn I Vrouw, Minervina; by wie hy won Flavius julius Krispus, van hem tot Cesar verklaart; wiens overwinningen tegen de Scyten en Alemannen, ons door zijne penningen, by Goltzius, vertoont worden; getekent alemania capta, de Alemannen overwonnen: op wien, gelijk zommige, doch verkeert, zeggen, dat Fausta in een onbehoorlijke liefde ontstak: maar de zaak droeg zich dus toe. Nauwelijks was Krispus van zijnen vader tot zijnen navolger in 't rijk verklaart, of Fausta, die haare zoonen graag op den troon zag, klaagde hem, om tot haar oogwit te komen, by haaren man aan, dat hy haar dikwils had getracht te misbruiken. Konstantinus, deze schennis geloovende, vertoornde zich zo hevig tegen Krispus, dat hy hem, zonder hem eerst te hooren, by de stad Pola in Istria deed om 't leven brengen: dat dit waar is, blijkt; dewijl zy daar na ook te weeg bracht, dat den jongen Licinius van kant geholpen wierd. Zijn II Vrouw, Flavia Maximiana Fausta, de dochter van Keizer Maximianus Herculeus en Eutropia; by wie hy won Konstantinus den II, Konstantius den II; Konstans, alle na hem Keizers, en wier bedrijven op de volgende bladen te zien zijn; Flavia Julia
Konstantina, eerst getrouwt aan Hannibalianus, daar na aan Konstantius Gallus; Konstantia, een geestelijke maagd; en Flavia Julia Helena, gehuwt aan Keizer Julianus: in het leven van een haar er zoonen zal ik van haar beide spreeken.
a. Dewijl ik onder Maxentius en Licinius de voornaamste daaden van den Grooten Konstantijn vertoont heb, moet ik hier iets van zijn Kristendom spreeken; te meer, dewijl een welige penne my over mijn zedig gevoelen van dezen Vorst heeft durven doorstrijken, waar toe zy alzo weinig reden had, als de Hoogleeraar, die den vernuftigen en arbeidzamen Oudaan, om een geringe misslag, naer een kot durft wijzen, om met de verkens ekels te vreeten, daar hy zelfs onlangs, om zijn stijl en zijne vaarzen, het aas van scherpgispende pennen geweest is, en mogelijk eerlang, tot verdediging van Oudaan, weêr zal zijn. Dat Konstantijn een Kristen geweest is, staat by my vast, dewijl ik niets zie, dat my aan zijn Kristendom kan doen twijffelen. En schoon veele nachtuilen den rechtvaardigen lof, door my weleer aan dezen Keizer gegeven, gelijk het licht der zonne, in d'oogen steekt, die zich voor blinde navolgers van Zosimus verklaren, echter wil ik liever met Eusebius, Sokrates. Cedrenus, Sozomenus, Theodoretus, Paul. Diakonus, Baronius en honderd andere, indien zy mochten gedwaalt hebben, dolen, dan een outer in mijne ziel van d'afgoden opbouwen. Van mijn gevoelen zie ik ook het orakel van alle geleertheid, den Heer Huig de Groot: want hy laat hem in een brief, te vinden in 't leven van den grooten Vondel, over dit punt dus hooren: de Grieken roemen Konstantijn zeer hoog, en noemen hem den Apostelen gelijk. My dunkt, dat hy geen kwaad Prins is geweest, zedert hy den Kristelijken Godtsdienst heeft aangenoomen; maar gelijk de Kristenen hem tot den hemel verheffen, zo zie ik dat Zosimus,
een blind yveraar in 't heidensch geloof, alles byzoekt wat hy kan, met recht met onrecht, om hem te doen klein achten. Hier zeit de schrijver, dat hy den Kristelijken Godtsdienst heeft aangenoomen, en dat gevoelen heeft ook in mijne ziel plaats. En zeker, indien wy alle de besluiten van het vermaarde Concilium van Nicéa naukeurig nazien, dat deze Vorst aldaar tot demping der Ariaansche ketterye beriep, men zal middagklaar bevinden, dat hy een Kristen geweest is, die alles, wat tot welstand van Godts waare Kerk diende, heeft in 't werk gestelt. Deze plicht, aan zijnen Godt bewezen, nevens een reeks van kristelijke deugden, is echter niet machtig geweest om den geleerden Oudaan, wiens gedachtenisse ik eere, een kristelijk gevoelen van dezen Vorst in te boezemen; doch indien wy zijne schriften naukeurig overwegen, zullen wy bevinden, dat hy eenen doodelijken haat in zijnen boezem tegens de geloofsgenooten van de Roomsche Kerk voedde; en uit dezen haat is de hartnekkigheid gebooren, die hy over dit punt in zijn Roomsche Mogentheid toont; en waar in hem geene navolgers ontbreken, die, machteloos van zich zelven, onder de bescherming van zijnen naam, en met zijne woorden, een zedig Schrijver in 't aangezicht durven vliegen, die zich echter op zijn tijd van zulke wel zal weten te wreken. Hier van breder op het volgende blad. Hy is, na dat hy 66 jaren geleeft, en 31 jaren, 2 maanden en 4 dagen loflijk geregeert hadde, op den 22 Mei, in 't 337 jaar na Christus geboorte, in Bythinien gesturven, en te Konstantinopolen begraven. Eutropius.