LII.
Luc. Domit. Aurel. Valerianus Aurelianus.
Aurelianus, van de soldaaten in Thracien tot Keizer verkooren, is te Sirmium, nu Schremnia genoemt, in Pannonien, gebooren; doch op wat dag, of in wat jaar melden geen schrijvers.
Zijn Vader word niet genoemt. Zijn Moeder is niet bekent; echter weet men dat zy een Priesterinne van den Tempel der Zon, in een gering dorp, is geweest, en de geest van voorzegginge gehad heeft; want zy haar man over zekeren onbetamelijken handel berispende, voer dus uit: Zie hier het werk van den vader eens Keizers! Zijn Zuster word ook niet genoemt, wier onbekende dochter van Aurelianus vermoord is. Zijn Vrouw, Ulpia Severina, by wie hy een ongenoemde Zoon won. Een haarer Penningen vertoont concordia militum, Eendracht der krijgsknechten; ten bewijs dat haar man door de zelven het Keizerrijk bekomen had.
a. Van zijn strengheid getuigt Keizer Valerianus in een brief aan den Burgermeester Antoninus Gallus, van my in 't beschrijven van Postumus aangetrokken, waar van het vervolg dus luit: De strengheid van Aureliaan is groot, ja al te groot en te zwaar, en komt in deze een niet te pas; want ik betuig u voor al de Goden, dat ik gevreest heb, dat hy zelfs tegen mijn zoon iets al te streng, indien hy iets lichtvaardigs (daar hy van natuure toe genegen is) mocht doen, zou ter hand neemen. Zijn aangeboore strengheid wierden ook de soldaten gewaar in zijn uitgevoerde ooreloogen. Dikwils sprak hy de Hooftlieden der Legermachten dus aan: Indien gy Hooftlieden wilt zijn, zo past, zoo gy uw leven lief hebt, hier op, dat gy u onder uw staande volk in toom houd; dat niemant de vruchten op 't veld beschaadige; dat niemand zout, oly, of hout met geweld haale, noch dat niemand hem verstoute om een schaap te nemen. Ieder soldaat zal zich met zijn voorraad en besolding te vreeden houden. De buit der vyanden zal den Krijgsknechten behooren; maar zy zullen zich niet verrijken van 't zweet en de bittere uitmergeling der boeren in de landen der vrienden. Zie Vopiskus.
b. De voorgenoemde schrijver getuigt, dat hy, vechtende in Illyrien tegen de Sarmaten, op een dag acht-en-veertig menschen met zijn vuisten doodsloeg, en dat hy in zijn gevoerde ooreloogen over de negenhondert en vijftig menschen met zijn zwaard van 't leven berooft heeft.
c. Hoe heerelijk de Triomf van Aurelianus geweest is, kan uit het volgende afgemeeten worden. Men zag drie koninklijke wagens, waar onder een van Odenatus met zilver, goud, en edelgesteente verciert en ingeleit was: de andere, van den Koning der Persen aan Aurelianus geschonken, was de eerste zeer gelijk: de derde had Zenobia laten maken, hoopende daar meede Rome te zien, 't geen haar ook, doch in zegepraal als een slavinne omgeleit, gebeurt is. Op een anderen wagen, die een Gotthische Koning toebehoort had, en getrokken van vier harten, wierd Aurelianus naer 't Kapitool gevoerd, en die door hem aan Jupiter belooft. Twintig Olifanten, en twehonderd tamme Lybische en Palestijnsche beesten van verscheide soorten gingen voor aan. Vier Tigers, Kameelpardeelen, Elanden en andere dieren wierden in orde geleid. Deze wierden van achthonderd paar schermers gevolgt. Achter deze volgden de gevangen Barbaren, als de Blemyen, d'Axomiten, d'Arabiers, d'Eudemonen, d'Indianen, de Baktrianen, de Iberen, de Saracenen, de Persianen, elk met zijn gaven. De Gotthen, d'Alanen, de Roxolanen, de Sarmaten, de Gallen, de Zwaben, de Wandalen, en de Duytschers gingen met geboeide handen. Onder deze zag men ook de wederspannige Hooftlieden der Palmirenen. Tien vrouwen, die in mans kleederen onder de Gotthen streeden, en van hem gevangen waren, wierden voor af geleid, wier opschrift te kennen gaf, dat zy uit het geslacht der Amazoonen waren.
Voor ieder Landaard wierd een opschrift gedragen. Hier onder was Tetrikus, met een purpuren krijgsmantel, een vrouwerok, en een Gallische broek vercierd, nevens zijn Zoon, door hem in Gallien voor Keizer uitgeroepen. Ook was Zenobia met paerlen verciert, en met goude ketenen behangen, die andere na droegen. Na haar wierden de goude ketenen van alle de steden, verciert met boven uitsteekende schriften, gedragen. Toen volgde het Roomsche volk; daar na de vaandels der Vergaderingen en legers, en van 't hooft tot de voeten toe gewapent krijgsvolk. Ook zetten de Koninklijke schatten, het geheele leger, en de Raad, hoewel een weinig treurig, om dat'er over eenige Raadsheeren getriomfeert wierd, deze Triomf geen kleine pracht by; daar by was het gejuig onbeschrijvelijk, en duurde tot dat hy laat in 't paleis kwam. Zie Vopiskus
d. Schoon in dezen Keizer de deugd zo heerelijk uitgeblonken heeft, echter ontdekken de penningen zijn dwaasheid; want op eenige leestmen: deo et domino nato avreliano avg. Aan den Keizer Aurelianus, gehooren God en Heer. Welke titel ook op die van Karus gevonden word. Hy is eindelijk op den 29 January in 't 276 jaar na Christus geboorte, door bedrog van zijn Schrijver Mnestheus, niet verre van de stad Heraklea vermoord, na dat hy 5 jaaren en 9 maanden geregeerd had. Een van zijn penningen, by de Heer de wilde vertoont een jongeling met zijn rechterhand de Zon opheffende, voerende in zijn slinker een zweep, en trappende op twe neerzittende gevangenen, te weten Zenobia, en Tetrikus, getekent oriens avg. de opgaande Zon des Keizers. Een gedenkteken, dat hy de Zon voor zijn Helpgod erkende, voor wien hy een Tempel in Rome gebouwt heeft.