LI.
Markus Aurelius Klaudius Quintillus.
Quintillus, na de dood van zijn Broeder, den Keizer Klaudius Gothicus, door den Raad en het krijgsvolk voor Vorst aangenomen, is in Dalmatien gebooren; doch op wat dag, of in wat jaar melden geen Schrijvers.
Zijn Vader was, gelijk Viktor gelooft, de Keizer Gordianus den III, die hem in onecht by een ongenoemde vrouw, van Dalmatien afkomstig, won. Zijn Broeder, Markus Flavius Krispus, waar van op 't voorgaande blad gesprooken is. Zijn Vrouw word van geen schrijvers genoemt; echter weet men, dat hy by haar twe Zoonen, Quintillus en Klaudius geheeten, teelde.
a. Deze Quintillus, byna van de schrijvers vergeeten, was een dapper man, en zijn Broeder Klaudius Gothicus in alle deugden gelijk, waarom het krijgsvolk hem, na de dood van zijn Broeder, tot Keizer aannam, dewijl hy mildadiger en minder streng dan Klaudius was, noch de misdaaden naer de juiste strengheid der wetten strafte. Het Steedehouderschap over Italien, en 't Hooftmanschap over de daar leggende legermachten heeft hy, geduurende de afwezentheid van Klaudius, met grooten lof bediend. Edelmoedig droeg hy zich ook in d'oorelogen, van hem, voor de verheffing zijns Broeders, uitgevoerd, of bygewoont; doch nauwelijks had hy eenige dagen geregeert, of hy ontfing in zijn leger de tijding, dat het zegepraalend heir, met welk zijn broeder de Gotthen geslagen had, en dat toen in Thracien lag, Aurelianus tot Keizer had aangenoomen, en zich te zwak oordeelende om die machtige tegenstreevers, tot verdeediging van de Keizerlijke waardigheid, het hooft te bieden, nam hy voor zijn leven voor de welstand der Romeinen op te offeren, zeggende: Eerens halven te sterven is een eerlijke schande; waar op hy zich zelfs de aderen opende, en onder 't bloeden den geest gaf. Dit geschiede op den 23 February, in 't 270 jaar na Christus geboorte, na een regeering van 17 dagen. De maâr van zijn dood verwekte in Rome een bittere droefheid, dewijl zijn deugden aan ieder bekent waren, om welke deugden hy ook van den Raad vergood is, gelijk op twee penningen blijkt, de eene een Outer, en d'andere een Adelaar met uitgespreide vleugelen vertoonende, getekent divo qvintillo, Aan den Vergoden Quintillus. De Schrijvers, daar dit weinige van hem te lezen is, zijn Eutropius, Viktor,
Trebellius Pollio, enz.
Zijn Gedenkpenningen zijn zeer ongemeen, en van waarde; doch in die ongemeenheid is weder een zeldzaamheid te betrachten: want die is zom wijlen in het aangezicht, dan weêr in het ruggestuk, en dikwils in de opschriften. Wederom is iets gemeen in goud, en heel zeldzaam in koper. Noch is iets gemeen in goud, en koper, en byzonder ongemeen in zilver. Ook doen de Landen zeer veel tot de achting van zulke of zulke penningen; by voorbeeld, de Elien en Postumen zijn gemeen in Holland, Braband en Frankrijk, en zeer raar in Italien. Zijn Penningen vertoonen dan, concordia avg. Eendracht des Keizers; concordia exer. Eendracht der Heiren, zijnde twe zaamengevoegde rechterhanden: waar op Ovidius in zijn Vorstinnebrieven schijnt te zien, wanneer hy zeit:
Jura, fides ubi nunc, commissaque dextera dextrae?
dat is:
Waar zijn nu d'eeden, waar de trouw, en rechterhanden
vberitas avgg. Der Keizeren Overvloed; provident. avg. Des Keizers voorzienigheid. securit. avg. Des Keizers zekerheid; apollini conservatori, Aan den Beschermgod Apollo; ziende op de zwaare pest, die zijn Broeder Klaudius, en duizenden wegrukte; marti pacifero, Aan Mars den Bevrediger. Deze Mars, de Vader van Romulus en Remus, gelijk Ovidius in 't 3 B. van zijn Almanak zeit, heeft behalve deze op de gedenkpenningen noch verscheide naamen. Op een van Probus word hy mars victor, Mars d'Overwinnaar; op eene van de jonge Gordianus, mars propvgnator, Mars de Voorvechter; op eene van Konstantinus, by Dr. Smids, mars conservator, Mars de Beschermer; op eene van Severus, mars stator, Mars de Staander; op eene van Vespasianus, mars vltor, Mars de Wreeker, genoemt. Augustus boude hem ter eeren twee Tempelen, te weten, toen hy Brutus en Kassius geslagen had, en hem de krijgstekenen van den Parther weder hersteld waren, onder de naam van bisvltor, Twemaal Wreker; ook wierd hy van de Romeinen mars extramvranevs, Mars buiten de muuren geheeten, om dat een zijner Tempelen buiten de stad stond. Noch werd hy van Ovidius, in 't 3 B. van zijn Almanak, gradivus en quirinus
genoemt, waar in hy dien God, over zijn ampt van Bevrediger, dus aanspreekt:
Cum sis officiis Gradive virilibus aptus. &c.
't geen Oudaan dus vertaalt.
Hoe komt het, daar gy past op mannelijke plichten,
Gradivus, dat uw feest van mannen word gevierd?
Hier op antwoorde hy, die zijnen helm aflichte,
En echter in de hand een werpspies draagd en zwierd',
Ik dappre Wapengod word nu dus aangebeden,
Door lust tot vrede, en zet mijn welbereide treên,
't Bestaan beroud my niet, in 't leger van den vreede,
Zo denk Minerva niet, haar passe dit alleen.