XLIX.
Markus Kassius Latianus Postumus.
Postumus, schoon van Trebellius Pollio onder den rang der Dwingelanden geplaatst, is van Keizer Gallienus tot Medeheerscher aangenoomen, gelijk zulks zijn penningen onfeilbaar bewijzen, waar op hy den tijtel van p.m. tr. p. cos. Opperste Priester, van Wijkmeesterlijke macht, en van Burgermeester voerd, met opklimming der getallen, als II. III. IIII. voor de tweede, derde, en vierdemaal; dat meer is, op eenige vind men de letteren s.c. door Raads besluit. Eertijtelen voorwaar, daar niemand dan de Keizers mee gepronkt hebben, en die nooit op penningen der Dwingelanden gevonden worden. Wat kan hier anders uit beslooten werden, dan dat hy als wettig Keizer geregeert heeft, van den Raad bekrachtigt, en met alle Keizerlijke waardigheden voorzien is geweest? Van zijn vaderland, of 't jaar zijner geboorte valt niet te zeggen, dewijl de schrijvers daar van eenparig stilzwijgen.
Wie zijn Vader of Moeder geweest is, weet men zo weinig als het uur zijner geboorte. Zijn Vrouw was Junia Donata, by wie hy won Kajus Junius Kassius Postumus; een jongeling van groote hoope, en zijn Vader, volgens 't getuigenisse van Keizer Valerianus, in deugden zeer gelijk, van den voorgenoemden Keizer met het Hooftmanschap der Vokontiers beschonken, en van zijn vader tot gyzelaar aan Keizer Gallienus gegeven, in wiens bewaring daar tegen Saloninus, de zoon van Gallienus was; doch daar na, op heimelijke kundschap van zijn vader, uit Rome in Gallien overgekomen, daar hy door Lollianus ook gedood is. Verder getuigt Pollio van hem; dat hy in zijne regeeringe zo welspreekende is geweest, dat zijne geschilspraaken onder die van Quintilianus gezegt worden ingevoegt te zijn, welke, dat hy een alderscherpzinnigste Redenaar des Roomschen geslachts geweest zy, uit het lezen van een enkel Hooftstuk alleen terstond kan bespeurt worden. Een zijner penningen vertoont Merkurius in zijn gewoonelijke gewaad, met een Olijftak in de hand, getekent mercvrio pacifero. Aan Merkurius den Vredemaker.
a. Deze Postumus, daar de Letterwijzen zo veel papier over verklad hebben, was een man dapper in den oorlog, standvastig in vreede, en achtbaar zo lang hy leefde; om welke deugden hem Gallienus niet alleen zijn zoon Saloninus in Gallien toevertrouwde, en tot beschermer van zijn leven, en leermeester van zijn zeden aannam; maar zelfs Keizer Valerianus heeft hem tot Voesterheer van zijn zoon Gallienus verkooren, gelijk uit deze brief, door Keizer Valerianus aan den Burgermeester Antoninus Gallus geschreeven, blijkt: Gy beschuldigt my in uwe gemeenzaame brieven, dat ik mijn Zoon Gallienus liever aan Postumus dan aan Aurelianus heb toevertrouwt, daar waarelijk, en het kind, en het leger een gestrenger moesten aanbevoolen worden; doch gy zult niet lang van dat gevoelen zijn, wanneer men u van de strengheid van Aurelianus wel onderrecht, enz. Uit deze brief blijkt meede, dat hem Valerianus ook het Opperste gezag in het leger gegeven heeft, en wie kan twijffelen, dat hem Gallienus, na de dood van Odenathus, om aan hem een rugsteun te hebben, niet tot Medeheerscher van 't schokkend rijk aangenomen heeft? Hem, die de Gallen zo heerlijk tegen de Germannen beschermt heeft, en uit Gallien gedreven? om welke daad die landaard hem voor hunnen Herkules en Beschermgod aangezien, en geeerd hebben: weshalven men zo dikwils hercules, met den Bynaam pacifer, de Vredebrengende; invictus, Onverwinnelijke:
immortalis, onsterflijke, en voorts romanus, macusanus, devsoniensis, libicus, en erimanthius op zijn gedenkpenningen ziet staan: by voorbeeld, eene van de bovengenoemde kan men zien in 't Kabinet van Dr. Smids, vertoonende een op zijn knots leunenden Herkules, getekent hercvli devsonien. Noch ontmoete my in 't Kabinet van G. Kroonenburg een heerlijk gedenkteken zijner overwinningen; zijnde een penning waar op vier standaarden, of Veldtekenen staan opgerecht, getekent fides exercitvs, De Trouw des Heirlegers. Zijne overige deugden en verdiensten kan men bespeuren in dezen brief, van Keizer Valerianus aan de Gallen, voor de overkomst van Postumus, gezonden: Wy hebben Postumus Veldheer en Gezaghebber van de Overrijnsche Landpalen gemaakt; een man der Gallen strengheid waardig; in welker tegenwoordigheid geen soldaat in 't leger, geen recht in de legerplaatzen, geen pleidoojen in de rechtbanken, en geen waardigheid in 't Raadhuis zal verlooren gaan, en die een andere en zijn eigen goed zal bewaaren. Een man, daar ik my boven alle over verwonder, en die met recht de plaats van een Prins verdiend; waar van ik hoop, dat gy my bedanken zult. Indien ik in de gedachten, die ik van hem maak, bedrogen ben, verzeker ik u, dat men nergens iemand zou kunnen vinden, die men geheel zou kunnen voor goed
keuren. Waar zijn nu de Hooge Schoolmeesters, die de weereld, gelijk de jongens met de fronzelen in 't voorhooft en de plak, zoeken te verbazen, in 't beweeren dat Postumus geen deelgenoot van Gallienus, maar een Tieran geweest is? ik zal ze noch door de penningen... maar de bepaalde plaats dwingt my af te breken. Hy is van de ondankbare Gallen, door toedoen van Lollianus vermoord, na dat hy eenige jaaren met Gallienus geregeert had.