XLI.
Kneus Messius Quintus Trajanus Decius.
Trajanus Decius, van de Legioenen in Mesien, onaangezien hy groote weigeringen deed, tegen de Filippen tot Keizer opgeworpen en aangenoomen, is in 't 946 jaar na de bouwinge van Rome, en in 't 202 jaar na Christus geboorte in Nederhungaryen, toen Pannonia Bubalia genoemt, gebooren. Eutropius 9 B. Aurelius Viktor.
Zijn Vader en Moeder waren uit een treffelijk geslacht gesprooten, en aanzienelijke luiden in Pannonien; doch werden van geen Schrijvers genoemt. Zijn I Vrouw was Salustia Barbia Orbiana; de dochter van de eerste Salustia Barbia Orbiana, vrouw van Alexander Severus. Zijn II Vrouw, Herennia Etruscilla; over welke by de Verzamelaars der Roomsche Munten groote oneenigheid is; want eenige houden haar voor de dochter van Trajanus Decius, zommige voor de Vrouw van Hostilianus, andere voor de Vrouw van Volusianus; van my echter voor de Vrouw van Trajanus Decius gehouden, om dat de ruggestukken zijner penningen haar beeltenis vertoonen. Zijn I Zoon, Quintus Herennius Etruskus Messius Decius, naer zijn Moeder dus genoemt: gehuwt aan Tryfena, de dochter van Severus Hostilianus, en de zuster van Valens Hostilianus Messius Quintus: zie zijn bedrijven en rampzalig omkoomen op fol. 190. Zijn II Zoon, Kneus Valens Hostilianus Messius Quintus; van andere voor den aangenoomen zoon, ja voor den schoonzoon van Trajanus Decius gehouden. O hoe twisten de Opsluiters der Roomsche gedenkpenningen! Zie zijn bedrijven op fol. 192.
a. Niet alleen wierd hem om zijn doorluchtige oorloogen de Bynaam van Trajanus gegeven, maar ook die van alder besten Prins, om dat hy in de Burgerlijke regeering zich loffelijk kweet, en de welvaart des rijks voor zijn voornaamste aangelegentheid en oogmerk hield. Ook verkreeg hy de vryheid en het recht om een zaak, over welke nu alreeds viermaal geoordeelt was, ten vyfdenmaal weêr te moogen voorbrengen, een recht, waar mede weinig Keizers begiftigt zijn geweest. Zie Pomponius Letus.
b. Nauwelijks was hy van den Raad, aan wien zijn deugden genoeg bekent waren, in 't Keizerdom bevestigt, of hy nam zijn Zoon Quintus Herennius Etruskus Messius Decius voor Medeheerscher aan, waar na hy met zijn oorlogsmachten den Persiaan onder d'oogen zag: op welke tocht hy zo voorspoedig was, dat hy niet alleen een treffelijke zege behaalde, maar ook alle de oproeren in de Oostersche landen stilde. De gedachtenisse van deze zege ziet men op een zijner penningen in 't Muntkabinet van S. Schijnvoet.
c. Hy bracht de waardigheid van 't Tuchtmeesterschap weder in 't gebruik, en vergunde den Raad, tot dit ampt te mogen verkiezen den geenen, dien men daar toe het bekwaamst zoude oordeelen; die daar op met hem Valerianus, naderhand Keizer, met gemeene bewilliging aanstelde, en volle macht over 't leven en zeden des Raads en des volks gaf, als zijnde de oprechtste man zijns tijds. Zie den voorgenoemden schrijver.
d. Deze penning, my vereerd door den Heer Pieter Willink, vertoont twee vrouwen, wel gekleed, met een afhangend hooftdekzel op 't hooft, gevende malkanderen de hand, daar ze een krijgsteken in geslooten houden, getekent pannoniae, de Pannonien. Ook vertoont ons een ander by genoemde Smids de Geleigeest of Genius, wiens gantsch lichchaam naakt is, doch van zijn schouders hangt een licht kleed af; hebbende op 't hooft een verheven maat, en een krijgsteken achter zich, getekent genivs exercitvs illvriciani Geleigeest van het heir geplaatst in Illirien; berucht by de schrijvers, als Herodianus 2 B. 35 H. Tacitus, 3 Jaarb. 7 H. en 2 Hist. 85 H. Deze Natuurgod, Teel- of Geleigeest, zeit Gellius, is een Zoon der Goden, en een Vader der Menschen, uit wien alle menschen geteelt worden; en daarom word hy mijne Genius, of Teelgeest genoemt, om dat hy my geteelt heeft. Weder gevoelt'er Censorinus dit af: de Genius is zo onze gedurige waarnemer, dat hy niet een stip van ons afwijkt, maar van 's moeders buik af, tot den laatsten dag onzes levens ons vergezelschapt. Ook zeit Servius aldus: De Ouden noemden Genius den Natuurgod van elke plaats, of zaak, of mensch. Deze woorden van Servius worden door verscheide penningen bevestigt; waar op men leest genio avgvsti, Aan den Geleigod des Keizers, en genio popvli romani, Aan den Geleigod des Roomschen volks. Een ongemeene achting hadden de Romeinen voor dezen
Genius; ja men was gewoon den zwaarsten eed by den Genius des Keizers te zweeren. Het offer dat men zijn Godheid toewijde was een stier, gelijk een opschrift van een kerkbelofte voor Nero betaalt, op 't einde met deze woorden bevestigt, genio ipsivs tavrvm, Aan zijn Geleigeest een Stier; doch Varro en Censorinus zeggen, dat de heiligdommen aan hem met Wyn en Bloemen volvoert wierden, en dat de Ouden voor een gewoonte hadden hunne handen op den dag hunner geboorte van slagting en bloed af te houden, om niet op den dag, waar in zy eerst het licht ontfangen hadden, dat aan anderen te beneemen.
e. Hoe onder hem de zevende Hooftvervolging tegen de Kristenen geweest is, zal ik in 't beschrijven van zijn zoon Hostilianus toonen. Hy is in 't 252 jaar na Christus geboorte, tegen de Gotthen oorloogende, en door Gallus verraden zijnde, met zijn paard in een moeras verstikt, waar uit hy nooit weêr te voorschijn kwam, na dat hy 50 jaaren geleeft, en 2 jaaren en 2 maanden geregeert had. Eutr.