XXXIX.
Markus Julius Filippus.
Filippus, van 't oproerig krijgsvolk in Persien tot Keizer verklaart, is te Bostra, een stad in Arabien, gebooren; doch op wat dag, of in wat jaar, melden geen schrijvers.
Zijn Vader was een Arabische struikrover, wiens naam, of die van zijn Moeder by niemand gevonden word. Zijn Vrouw, Marcia Otacilia Severa, van zommige, doch tegen allen schijn van waarheid, voor een gedoopte en Kristen Keizerinne geacht: by deze vrouw won hy Markus Julius Filippus den II, naderhand Keizer, en op haar schoot, in 't paleis te Rome, na 't vermoorden van haar man, door de soldaten gedood. Dat deze Keizer geen Moor, gelijk de schrijvers zeggen, geweest is, toonen ons zijn Penningen, waar op hy, als de voorige Keizers, met afgeschooren hair en baard voor den dag komt. Van gelijke kan uit zijn Penningen niet bewezen worden, dat hy het gelaat van een Moor gehad heeft.
a. Toen Filippus van d'oproerige soldaaten voor Keizer verklaart was, droeg hy zich wrevelig tegen zijn weldoender, die daar over tegen de Hooftlieden klaagde, maar geen gehoor verkreeg. Hier op verzocht Gordianus met hem het rijk te deelen; maar te vergeefs. Daar na bad hy Filippus hem te willen geven het ampt van Overste der Lijfwachten, daar na dat van Hooftman: eindelijk verzocht hy alleen de behoudenis zijns levens; maar alles was vruchteloos, dewijl hy hem van eenige uitgezondene deed aanvatten, ontkleeden, en doodslaan. Doch nauwelijks was deze jonge en ongelukkige Keizer vermoord, of men zag zelfs d'oproerige soldaaten, herdenkende wat zy gedaan hadden, zijn dood beweenen. Eenige rechtten hem op de grenzen van Persien, by het Kasteel Circeium, een heerelijke begraafplaats op, met een gedenkschrift dat in Grieksche, Hebreeuwsche, Latijnsche, Egiptische, en Persische letteren aldus luide;
divo gordiano
victori persarvm, victori gothorvm, victori sarmatarvm, depvlsori romanarvm seditionvm, victori germanorvm: sed non victori philipporvm: dat is; Aan den Vergooden Gordianus, Overwinnaar der Persen, Gothen en Sarmaten; Bevrediger der Roomsche oproeren; Verwinnaar der Duitschen: maar die de Filippen niet heeft kunnen verwinnen. Zie Kapitolinus. Ammianus 23 B. 4 H.
b. Zie wat ik van dien doorluchtigen Veldheer op 't voorgaande blad gezeit heb.
c. De Kerkelijke Historyschrijver Eusebius zeit in zijn 6 B. 5 H. dat deze Keizer een gedoopte Kristen is geweest, en dat hy op een Paaschavond willende gemeenschap hebben aan de verborgentheden van Christus lichchaam, van een zekeren Bisschop in de vergadering tegen gehouden, en daar in niet toegelaaten wierd, voor dat hy eerst onder die geenen, die berouw van hun zonden hadden, gestaan had; dewijl niemand in de vergadering toegelaten wierd, ten zy hy eerst zijn zonden beleed, en stond met ontdekten hoofde en bloote voeten op een afgezonderde plaats; waar op hy dus voortgaat: Men zeit dat hy lieffelijk ontfangen heeft, 't geene dat hem van den Bisschop gebooden wierd, en dat de Goddelijke vreeze in hem was, en hy heeft ons geloove met woorden en werken goetgevonden en geprezen. Maar noch Eusebius noch Origenes verdient hier geloof: dewijl zijn daden en Penningen het tegendeel vertoonen; ja de Roomschgezinde Bisschop van Marsilien, de Heer Koeffeteau, spreekt over dit punt in zijne Histoire Romaine, aldus: Zy, die tegen alle schijn van waarheid geschreven hebben, dat deze Arabier, moordenaar van zijn Vorst, en rover van dit groote rijk, een Kristen was, doen den Kristelijken Godsdienst geen groote eer aan. Zeker, men bespeurt in zijn leven niet een straal van Godvruchtigheid, maar alleen daaden, beter een Afgodendienaar dan een dienaar des waren Gods betamende. Dit maakt met recht by de Geleerden verdacht de brieven, die van den grooten Origenes aan hem en zijn gemalin Severa geschreven zijn. 't Is waarschijnlijk, dat ze verdicht zijn, om deze
fabel een glimp te geven. Ook zou de Raad, zo zeer tot Afgodery genegen, indien dit waar geweest had, hem niet in 't getal der Goden gestelt hebben, gelijk zy hem en zijn zoon na hunne dood deeden Ook durft Baronius zeggen, dat hy, Kristen geworden zijnde, van Paus Fabianus, met zijn zoon gedoopt is; daar toe bewoogen door den Landvoogd Pontius, zo als hy stond in d'Eeuwspeelen om aan Jupiter te offeren, en dat ten dien einde zijn naam, uit nijdigheid van de Heidensche Schrijvers, verduistert is.
e. Voorts de Dieren, die op zijne Penningen (welke de gehoudene Eeuwspeelen betekenen, en dit opschrift hebben: saecvlares avgg. Der Keizeren Eeuwspeelen) ons ontmoeten, zijn een Leeu, een Panther, een Eland (een penning van hem in 't Muntkabinet van Dr. Smids vertoont een Hart) een Egiptisch Ibis, een Waterpaard, &c. zijnde alle wilde beesten, in de tien achter eenvolgende dagen, van de Eeuwspeelen, den volke vertoont. Het zelve getuigt ook de Mylpaal, getekent millenarivm saecvlvm; de duizendjaarige Eeuw; gelijk ook Rome in de gedaante van een zittende Godinne, die in de eene hand een staf, en in de andere een Overwinningbeeld houd, getekent romae aeternae, Aan het eeuwig Rome. Eindelijk is Filippus in het 1001 jaar na de bouwinge van Rome, en in 't 249 jaar na Christus geboorte, na veel wreedheid gepleegt te hebben, binnen Verona door zijn eigen soldaaten het hooft, met een houw, tot de tanden toe geklooft, en dus aan hem de moord van zijn Keizer en Weldoender vergolden, na dat hy 5 jaaren met zijn zoon geregeert had, waar na hy onder de Goden gestelt is. Eutropius 9 B. Viktor.