XXXVII.
Markus Klodius Pupienus Maximus.
Pupienus, van den Raad by 't leven van Keizer Maximinus in den Tempel van den Kapitolijnschen Jupiter met Balbinus tot Keizer verklaart, is in 't 916 jaar na de bouwinge van Rome, en in 't 164 jaar na Christus geboorte te Rome gebooren.
Zijn Vader was Maximus, een smid, of, zo andere willen, een karremaker te Rome. Zijn Moeder, Prima; uit een gering geslacht. Zijn Oom, Pinarius; by wien hy opgevoed is: naderhand wierd hy aangenomen van eene Pescennina Marcellina, die hem als haar eigen zoon opgebracht heeft. Kapitolinus.
a. Nauwelijks hoorde Pupienus te Ravenna de dood van Maximinus, en dat die van Aquileja met hunne belegeraars vereenigt waren, en zich over zijn verheffinge tot Keizer verheugden, of hy rukt over de meiren, die, van den Eridaan en omleggende poelen vervult werdende, met zeven monden in de zee uitstorten, naer die stad, alwaar hy met open poorten ingehaald wierd. Na dat hy daar twee dagen met offerhanden bezig geweest was, liet hy ten derden dage al het krijgsvolk op een opene vlakte by een roepen, tot wien hy, op een veldheerlijke verhevenheid staande, aldus sprak: Hoe vordelijk het u zy, dat gy u wel bedacht hebt, en met de Romeinen de zaak eens zijt, hebt gy door ervarentheid geleert, dewijl gy in plaats van oorlog, vreede hebt met de Goden, by welke gy gezwooren hebt; en dewijl gy nu bewaart den krijgseed, 't welk is de geheiligde geheimenis der Roomsche heerschappy: het is zo billijk, dat gy ook na dezen doorgaans 't zelve geniet, bewaarende uw trouwheid den Romeinen, en den Raad, en onze Keizeren, de welke door edelgeboorte, veele daaden, en lange geslachtry, gelijk als by vervolg, daar toe gesteegen zijnde, de Raad en volk verkooren heeft. Want het gebied is niet eenes mans eigen bezittinge, maar van ouds her den volke van Rome eigen, en in die zelve stad is 't geluk des Keizerrijks gelegen. Ons is nevens u aanbevolen de heerschappy te voeren, en bestieren. Dit doen met welvoegzaamheid, betamelijke geregeltheid, ontzag,
en eerachting tot de Overheden, zal u een gelukkig en geenes dings gebrekkelijk leven verschaffen, en voorts alle andere menschen, zoo in verheerde landschappen, als steden, vreede, en gedienstigheid, jegens de Oversten. Gy zult naer uwe willekeur in uwe huizen leven, zonder in vreemde gewesten ongeval te lijden: en dat de Barbaarsche volkeren zich gerust houden, hebben wy te bezorgen. Want als'er twee Vorsten zijn, zullen de zaken binnen Rome des te lichter bestiert worden, als ook, indien 't de nood vereist, in uitheemsche gewesten, dewijl'er altijd een naer de gelegentheid lichtelijk by het noodige kan tegenwoordig zijn. Niemand van u denke dat'er eenige geheugenisse van 't voorleedene zal zijn, of by ons (want u is zulks geboden geweest) of by de Romeinen, en andere volken, dewelke verongelijkt zijnde, afgevallen zijn; maar daar zy vergevinge van alles, verbond van vaste vriendschap, en een eeuwige trouw van goedwilligheid en rekkelijkheid. Zie Herodianus 8 B. 7 H.
b. De straalkroon, gehouden voor een cieraad der Goden, en voornamentlijk van Febus of de Zon, wierd aan Pupienus toegestaan, toen de Maximynen door een onverwacht voorval van hun eigen soldaaten vermoord waaren; dewijl de Romeinen zich inbeeldden dat de Goden voor den welstand der Keizers gestreden hadden, om dat Pupienus anders zonder deze uitkomst in een rampzaligen staat zou geweest hebben. Hy, zeg ik, was d'eerste dan, die ze door een vleizucht der Romeinen, als een vriend der Goden, droeg; want Markus Aurelius heeft ze niet dan na zijn vergoding gedragen. Nero namze, maar in zijn onbetemde moetwil, waar in hy alles gewyd en ongewyd ontheiligde. Augustus heeft ze niet gevoert, voor dat hy onder de Goden begon gerekent te worden. Aan Cesar wierd ze van den Raad, doch uit vleizucht om hem goddelijke eer te bewijzen, en alleen in den Schouburg, toegekeurt. Suetonius, Kapitolinus.
c. Op wat wijze hy in 't 238 jaar na Christus geboorte, toen hy 70 jaaren geleeft, en ruim 11 maanden geregeert had, te Rome met Balbinus omgekomen is, heb ik op 't voorgaande blad vertoont. De grootste oorzaak van zijn dood was de begeerte der alleenheersching, en de onmededeelzaamheid der hooge machten, waar by de wrok van 't krijgsvolk kwam, om dat hy niet door hen, maar door den Raad tot Keizer verkooren was. Ook zou hy het dreigend ongeval ontkomen zijn, indien Balbinus hem, noch hy Balbinus niet mistrouwt had; want zo haast als Pupienus onderrecht was, dat de lijfschutbenden tot moorden aankwamen, besloot hy de Duitsche hulpbenden te ontbieden, die te Rome waren, en de weerspannelingen genoeg konden tegenstaan: maar Balbinus, denkende dat het eenig bedrog en loosheid tegens hem was, (want hy wist dat de Duitschen Pupienus gunstig waren) verbood zulks, zeggende, dat ze niet tot belet en tegenstand van de lijfschutbenden zouden aankomen, maar alleen om aan Pupienus de heerschappy te beschikken. Herodianus 8 B. 8 H. Niet tegenstaande de oneenigheden van deze Keizers, ontmoete my in 't Kabinet van S. Schijnvoet een penning van Pupienus, die twee zaamgevatte Rechterhanden vertoonde, getekent amor mvtvvs, avgg. Der Keizeren onderlinge liefde. Vorder komen zijn Penningen byna met die van zijn Rijksgenoot overeen.