XXXIII.
Kajus Julius Verus Maximus.
Maximus, van zijn vader Keizer Maximinus tot medeheerscher aangenoomen, is in 't 898 jaar na de bouwinge van Rome, en in 't 217 jaar na Christus geboorte te Rome gebooren.
Zijn Vader was Keizer Julius Maximinus Pius, hier voor beschreven. Zijn Moeder Julia Paulina; een deugdzaame vrouw, die van haar man gedood, en van den Raad om haar deugden onder de Goden gestelt is. Zijn verloofde Bruid, Junia Fadilla, de nicht van Antoninus; naderhand aan Toxotius, een Raadsheer uit dat zelve geslacht, getrouwt, die na hy Schout was, gesturven is: een man, die door zijn gedichten een onsterffelijken naam verkregen heeft. Deze zou hy getrouwt hebben, indien hy niet so schielijk vermoord was geworden. Kapitolinus. Merk vorder, dat deze van de Historieschrijvers altijd de jonge Maximinus genoemt word; des zal men de naam van Maximus nooit vinden dan op zijn penningen.
a. Alles wat aanmerkenswaardig geduurende zijn regeering met zijn vader is voorgevallen, heb ik in 't beschrijven van Keizer Maximinus getoont. Hy was zijn Vader in domheid, en hovaardigheid gelijk, en alhoewel Elius Sabinus, en andere schryvers zeggen, dat hy een der schoonste jongelingen zijns tijds geweest is; ja dat zijn afgekapte hooft, hoe besmeert, en vuil het was, een ongemeene schoonheid noch lang in 't aangezicht behield, toont echter de penningkundige Oudaan, dat zulks t'eenemaal van de schrijvers versiert is, die daar nevens ook gelooft, dat de groote onbezuistheid zijns vaders mede van de schrijvers verdicht is, en dat zy zich gestreelt hebben, met twee uit eenen bloede, zo ongelijk van hoedanigheden, te kunnen voortbrengen. Zijn leven nam op dien zelfden dag een einde, toen zijn vader voor de muuren van Aquileja door 't wanhoopig volk vermoord wierd; want zy riepen: men moet van een boozen aart zelfs geen hond laten leven. Dit geschiede dan, gelijk ik op 't voorgaande blad gezegt heb, in 't 238 jaar na Christus geboorte, na dat hy 21 jaaren geleeft, en ruim 3 jaaren met zijn vader geregeert had. Herodianus 8 B. 4 en 5 H. Kapitolinus in zijn leven.
b. Dit getuigt Valerius Maximus in zijn 3 B. 4 H. uit Livius en Dionisius; want hy zeit: De wieg van Tullus Hostilius is in een boerenhuis geweest: zijn jongheid is in 't vee te weiden versleeten: de kloeke jaaren hebben het Roomsche rijk geregeert, en de helft vermeerdert: zijn ouderdom, met uitnemende deugden verciert, heeft in den hoogsten trap van majesteit geglinstert.
c. Demosthenes, de uitsteekenste der Griekse Redenaars, was de zoon eens klingemakers te Atheenen, en leefde ten tijde van Filippus, Alexander den Grooten, en Antipater, Koningen van Macedonien, tegens welker dwinglandy hy de vrye staten van Griekenland, door zijn ongemeene welsprekendheid, opmaakte, trachtende met verbonden de zelve tegen te gaan; waarom hy veel moest lijden, en wierd eindelijk, na de dood van Alexander den Grooten, door de macht en aanhang van Antipater, uit Atheenen verdreven; en eene schuilplaats in den Tempel van Neptunus, op 't eiland Kalauria zoekende, door de uitgezondene van Antipater achterhaald; waarom hy zich zelven, om niet in den handen zijner vyanden te vallen, met vergif in den Tempel van Neptunus het leven benam: om welkers dood heel Griekenland, als gedachtig zijnde van zijn deugden, en wijsheid, bitter schreide. Zie Plutarchus in zijn leven.
d. Doorluchtig heeft ook de deugd en wakkerheid in Markus Tullius Cicero uitgeblonken, die, van geringe ouders geteeld, en te Arpienen, een klein veracht steedje van Italien, gebooren, door zijn deugden en welspreekentheid tot Burgermeester te Rome is verkooren; in welke regeering hy, door zijn goede voorzorg en kloekheid, de gruwelijke zamenzweeringe van Katilina en Cethegus ontdekt, gedempt, de belhamels gestraft, en de rust in Rome wederom hersteld heeft: waar na hem onder een algemeene toejuiching der Romeinen, den naam van Vader des Vaderlands gegeven wierd. Van zijn loffelijke daaden en geringe geboorte spreekt de schrandere Juvenalis, den snoevenden Adel beschrobbende, in zijn 8 schimpdicht aldus:
Hic novus Arpinas ignobilis, & modo Romae &c.
dat is:
Hy, die t'Arpienen was verachtelijk geteelt
Uit slechte boeren, word te Rome in 't end vereêld,
En die zijn afkomst kon berekenen, noch zoeken,
Rukt moedig voort, en stelt in Rome, op alle hoeken,
Soldaaten, om het volk, van vreeze in 't hart beknelt,
Te redden, en heeft zo hun eerste glans herstelt.
Dien boeren edelman, heeft in zijn staatsbestieren
Te Rome, dus meer lof, meer tijtels, meer lauwrieren,
Als ooit Augustus op Antonius behaalt
Of als hy immer heeft vol moed gezegepraalt.
Waarom, zo dra men zag de vryheid weêr herleven,
Ook Rome Cicero den tijtel heeft gegeven
Een zijner Penningen, die niet wel te bekomen zijn, vertoont by my een Veldheer met een Overwinningbeeld op de hand, staande tusschen twe soldaten, getekent Victoria Augustorum, der Keizeren Verwinninge.