XXXI.
Markus Aurelius Severus Alexander.
Alexander, tot zoon en medeheerscher van Elagabalus aangenoomen, is op den 28 Juny in 't 955 jaar na de bouwing van Rome, en in 't 203 jaar na Christus geboorte te Emesus, een stad in Syrien, gebooren: echter wou hy geern dat men hem voor een Romein van afkomst hield.
Zijn Vader was Keizer Karakalla, gelijk Herodianus in zijn 5 B 7 H. gelooft; doch Lampridius zeit, dat hy de zoon van Varus Marcellus, een vroom Roomsch Edelman, was, en dat Mesa uit staatkunde verdichte, dat hem Karakalla by Mamea geteeld had, dewijl die naam meer ingang by de krijgsknechten had, dan die van Marcellus. Zijn Moeder, Julia Mamea, de dochter van Julia Mesa, en de zuster van Julia Soëmias; een schrandere doch niet minder staatzuchrige vrouw, die het rijk, by de minderjaarigheid van haar zoon, met groote wijsheid regeerde, en alle vleyers uit het hof bande, die de jonge Keizer van zijn aangeboore deugd konden verbasteren; doch haar onverzadelike gierigheid was oorzaak, dat zy met haar zoon in 't leger, niet verre van Ments, door de soldaaten vermoord wierd, die haar lichchaam t'Over Weesel aan den Rhijn begroeven. Zijn Zuster, Theoklia; die hy, zo Kapitolinus getuigt, meende aan Maximus, den zoon van Maximinus, na hem Keizer, ten huwelijk te geven. Zijn I Vrouw, Salustia Barbia Orbiana; van wie by geen schrijver vermeld word: doch men vind haar beeld op het ruggestuk van een zijner penningen. Zijn II Vrouw, Marcia, de dochter van Martianus; een vrouw die hy teer beminde; doch door zijn Moeder, tegen zijn dank, naer Afrika gebannen, en wiens vader door haar last, om dat hy aan Alexander over de smaadheid, die zy hem aandeed, geklaagt had, gedood wierd. zie Herodianus 6
B. 1 H. Maar Lampridius zeit, dat Marcianus met zijn dochter een verbintenis tegen Alexander gemaakt hadde om hem te dooden; doch 't verraad ontdekt zijnde, wierd Marcianus uit bevel des Raads met de dood gestraft, en zijn dochter naer Afrika gebannen. Zijn III Vrouw, Memmia; de dochter van de Burgermeester Sulpitius, en de nicht van Katulus, by wie hy een zoontje won, dat jong gesturven is: een vrou door wie zijn minzaamheid en zachtzinnigheid dikwils bestraft wierd. Lampr.
a. Toen hy na den moord van Elagabalus in 't bezit der heerschappye trad, was het gejuig des volks onbeschrijvelijk, en de eernaamen, die hem gegeven wierden, onnoemelijk; doch hy weigerde den naam van Antoninus aan te neemen, en toonde een wonderlijke zedigheid in 't hooren dier eertijtelen: waar op dit gejuig volgde: Alexander Augustus, de Goden bewaaren u! dat een Alexander de tempelen der Alexanders zegene! onze Keizer, onze Augustus, de Goden neemen u in hunne bescherming! met u zy zegepraal, voorspoed, en langduurige heerschappye. Groote Alexander, de Goden behoeden u! wijl gy den naam van Antoninus geweigert hebt, zo ontfang ten minsten dien van den Grooten. Zie Lampridius.
b. Dertien jaaren had Alexander het rijk in vreede, en zonder iemands klachten geregeert; maar in 't veertiende wierd hem van de Landvoogden ontrent Syrie en Mezopotamie te kennen gegeven: dat Artaxerxes, Koning der Perzen, het rijk van 't Oosten bemachtigt, en Artabanus gedood had; alle de omleggende barbaaren overheerde, de rivier de Tigris overtrok, Mezopotamien doorliep, en die van Syrien dreigde. Niet weinig wierd hy daarover ontzet. Eerst trachte hy den barbaar door dreigen tot stilstand te brengen; doch die kreunde zich aan geen dreigementen, en rukte zijn heirmachten tot in 't hart van Mezopotamien. Hy bereide zich dan tegen zijn wille ten oorlog, verliet Rome al weenende, en maakte alles, te Antiochien gekomen zijnde, ten tegenweer vaardig. Zijn krijgsvolk in drie hoopen verdeelt hebbende, beval hy het eene naer 't Noorden door Armenie te trekken, en het land der Meden af te loopen. Het andere zond hy ook naer 't Noorden, alwaar de Tigris en Eufrates te zamen vloejende van zeer dichte poelen ontfangen worden. Hy zelfs voerde het derde en het kloekste gedeelte, en beloofde de andere op zekere plaats by te komen; doch hy, in zijn voortgang sukkelende, was oorzaak dat zijn uitgezonde krijgsmachten geslagen, hy zelf van den vyand omringt, en, met een groote nederlaag, op de vlucht gedreven wierd. Niet gelukkiger was hy tegen de Duitschen, die, over den Rhijn en Donauw getrokken zijnde, het Roomsche gebied plonderden; waar van hy gedwongen was den vreede te koopen. Zie Herodianus 6 B. Echter zeit Lampridius dat hy
over de Perzen en Duitschen gezegepraalt heeft; doch hoe ver de achting van Lampridius voor Herodianus moet wijken, is aan alle geleerden bekent.
c. Een onverzoenelijke haat vatte het krijgsvolk tegen Alexander op, om dat hy, in plaats van den vyand tegen te trekken, met wagenmenningen en wellustigheden zich bezig hield, ja zy riepen, dat zy geen jongen tot Keizer begeerden, die zich van een vrek wijf liet regeeren; des zy Maximinus tot Keizer uitriepen, en hem met zijn moeder op den 18 Maart in 't 235 jaar na Christus geboorte vermoorden, na dat hy ontrent 29 jaaren geleeft, en 13 jaaren en 8 dagen geregeert had. Herodianus 6 B. 9 H.