XXVII.
Publius Septimius Antoninus Geta.
Geta, de zesde der Antonijnen, na de dood van zijn Vader, de Keizer Severus, met zijn broeder Karakalla tot Keizer verklaard, is op den 27 Mey in 't 942 jaar na de bouwinge van Rome, en in 't 190 jaar na Christus geboorte te Rome gebooren. Spartianus.
Wie zijn Vader, Moeder, Broeder, en Zusters geweest zijn, heb ik in 't beschrijven van Karakalla getoont.
a. Nauwelijks hadden Karakalla en Geta hun Vader de laatste eer aangedaan, of de haat tegens elkandeten wies van oogenblik tot oogenblik. Ieder zocht den anderen van kant te helpen. Ook wierd de zucht der gezaghebbers verscheidelijk verdeelt, dewijl ieder de landvoogden met groote beloften aan zijn zijde zocht te trekken, waar van het grootste deel Karakalla af, en Geta toevielen. Vergeefs zocht hun moeder hen te vereenigen. Niets dacht hen beter als het gebied te verdeelen, waar in ook de Raad bewilligde. Zy dan by een gekomen zijnde, beslooten, dat Karakalla zou hebben alles wat onder Europe lag, en dat het overgelegene vaste land, Azien genaamt, geheel aan Geta zou gegeven werden; dewijl zy zeiden, dat deze vaste landen alzo onder een goddelijke voorzienigheid door de tusschenstroom van den Propontis afgedeelt wierden. Ook behaagde hen, dat Karakalla zijn leger zou stellen ontrent Byzantium, en Geta te Kalcedon, een stad in Bithynien, op dat die legers, tegens elkanderen over gelegen, hunner beider heerschappy zouden beveiligen, en den doortocht bezetten. Zy beslooten ook, dat alle de Raadsheeren, die Europers waren, te Rome zouden blijven, maar die van daar waren, met Geta zouden vertrekken. Tot een verblijfplaats om Hof te houden, zei Geta, dat Antiochien of Alexandryen bekwaam was, steden, die, gelijk hy meende, in grootte niet veel voor Rome weeken, Dat de volkeren onder 't Zuiden geleegen, de Mauritaanen en Numidiers, en de landen die aan Lybien leggen onder Karakalla zouden staan; maar die verder waren, tot aan
het Oosten toe, aan Geta zouden volgen. Over dit besluit, hoewel het eenige behaagde, lieten de meeste de hoofde hangen, en zagen elkanderen bedrukt aan. Julia, hun beider Moeder, over dit besluit t'onvreeden, borst, onder het storten van veel traanen, dus uit: O Zoonen! gy hebt wel uitgevonden hoe gy d'aarde en de zee kunt verdeelen; en de zeestroom, gelijk gy zegt, scheid het vaste land van een: maar hoe zult gy doch uw Moeder verdeelen? en hoe zal ik ellendige tusschen beiden van u verdeelt, of van een gesneden worden? dood my liever eerst, en my van een gescheiden hebbende, begrave elk een gedeelte by zich; want alzoo zal ik nevens aarde en zee onder u verdeelt worden. Dit droef vertoog bewoog ieder en veroorzaakte dat elk onverrichter zaake scheide. Onderwijl vermeerderde de haat en d'oneenigheden tusschen die twee broeders. Ieder stemde in 't rechtsplegen dwars tegen elkanderen aan. Geen listen wierden onverzocht gelaaten om den een den andere met vergif om te brengen; doch zulks kon niet uitgevoerd worden, dewijl zy zich aan beide kanten te wel verzorgt hadden. Eindelijk Karakalla, onverduldig, en door de begeerte van 't Keizerrijk aangedreven, besluit iets groots te bedrijven, of zelf uit te staan, komende tot het zwaard, en tot moordery. Want terwijl de heimelijke laagen niet voortgingen, achte hy 't noodzakelijk, een gevaarelijke en wanhopige zaak te onderstaan. Hy dan, vernoomen hebbende dat Geta alleen by hun moeder in haar kamer was, oordeelde die gelegentheid niet te moeten verwaareloozen, dewijl de tijd nu van zijn wraak gebooren scheen. Terstond vloog hy derwaarts, en de kamer opgerukt hebbende, trok hy zijn zwaard, en bracht Geta, eer hy zich te weer kon stellen, een gevaarelijke steek toe, die hier op, hem doodelijk gewond voelende, aldus uitborst:
Gy, die niemand verschoont, moogt ook uw Broeder wel dooden. Waar na hy, noch veel wonden ontfangen hebbende, al zieltoogende in zijn moeders schoot stortte, en, onder haar met bloed te besmetten, den geest gaf. Deze broedermoord geschiede op den 25 February in 't 212 jaar na Christus geboorte, na dat hy 22 jaaren, 3 maanden, en 2 dagen geleeft, en 1 jaar en 20 dagen met zijn Broeder geregeert had. Zie Herodianus 4 B. 3 en 4 H. Spartianus in zijn leven.
b. Niet min gruwelijk als aanmerkenswaardig is het vertoog, dat die broedermoorder aan den Raad deed, om zijn zaak te verdeedigen. Te wreeken, borst hy op 't laatst uit, den geenen die laagen leggen, is niet alleen rechtvaardig, maar ook gewoonelijk. Zelfs Romulus, de stichter van deze stad, heeft zijn broeder niet geleeden, die alleen op zijn werken smaalde. Ik zwijge van Nero en Domitianus. Ook heeft Markus de smaat van Lucius niet kunnen verdragen; maar ik hebbe den vyand gewrooken: want zodanigen naam hebben hem zijn werken gegeven. Gy dan behoort voor af den Goden te danken, dat ze u noch een der Vorsten behouden hebben. Gy, die in ziel en gedachte verdeelt zijt, behoort te rusten, en, op een Vorst ziende, onbekommert te leven. En gelijk Jupiter de heerschappy onder de Goden alleen voerd, alzo geeft hy de zelve maar aan een mensch. Herodianus 4 B. 5 H.