XXVI.
Markus Aurel. Anton. Bassianus Karakalla.
Karakalla, de vyfde der Antonijnen, na de dood van zijn Vader, Keizer Severus, met zijn Broeder Geta tot Keizer verklaart, is op den 6 April in 't 927 jaar na de bouwinge van Rome, en in 't 175 jaar na Christus geboorte, te Lyons in Gallien gebooren.
Zijn Vader liet hem Markus Aurelius Antoninus noemen, dewijl hy voorgaf, schoon een Afrikaan van afkomst, dat hy de zoon van Markus Aurelius was. Zijn geboorte-naam was Bassianus, naer zijn Moeders Vader. Zijn bynaam Karakalla, hem van de soldaten in Gallien, om zijn gesneede klederen, gegeven; doch noch deze, noch de naam van Bassianus moet men op de penningen zoeken. Zie Viktor.
De Vader van Karakalla was Keizer Severus, hier voor beschreven. Zijn Moeder Julia Domna, die ook Pia, en Felix genoemt wierd; een geile en dartele vrouw, vermaard door veelvoudige overspeelen, en schuldig aan een zamenzweeringe tegen haar man Severus; na wiens dood zy met haar eige zoon, de Keizer Karakalla, trouwde. Ook was zy oorzaak dat haar zoon en man zijn Broeder en haar zoon Geta in haar armen van 't leven beroofde. Na haar dood is zy van de Raad vergood. Zie Dio Kassius, Herodianus. Zijn Broeder, Geta; met hem te gelijk Keizer, en van hem vermoord. Zijn Zusters, Martia Septimia; getrouwt aan eenen Prodius, en Julia; door den echt verknocht aan Etius. Zijn I. Vrouw, Flavia Plautilla; de dochter van Plautianus Hooftman der krijgsbenden binnen Rome, die, gelijk zommige willen, de schandjongen van Severus geweest was. Een kuische vrouw, doch van hem gehaat, om dat hy gedwongen was met haar te trouwen, waarom zy, ziende dat hy nooit by haar slaapen wou, haar staatzuchtige Vader ophitste om haar man te vermoorden, die, door haar aangenoopt, met groote beloften zijn Onderhooftman Saturninus daar toe verzocht, die zulks wel aannam, maar hem verried: waar op Karakalla hem terstond liet doorsteeken; en Fulvia met haar dochtertje, en haar Broeder Plautius op Lipare, een klein eilandje by Sicilien, verbande, waar op hy haar naderhand liet vermoorden. Zie
Herodianus 3 B. Zijn II Vrouw, Julia Domna, de weduwe van Keizer Severus, zijn eige Moeder.
a. Gruwelijk was het woede van dezen dwingeland toen hy zijn Broeder vermoord had. Hy liet alle de vrienden, huisgenooten en dienaars van Geta vermoorden. Men spaarde geen jaaren, zelfs niet teere wichten, de lichchamen, met alle smaadheid gesleept, op wagens gelegt, en buiten de stad gevoerd, wierden op eenen hoop, of zo als ze by een gesmeeten waaren, verbrand. Niemand wierd verschoond. De zuster van Kommodus, zijn gewezene vrou Plautilla, zijn Neef, naer Severus genoemt, nevens de zoon van Pertinax, en ook die van Lucilla, Kommodus zuster, en voorts al wat van Keizerlijken, of van Raadsheerlijken geslacht afkomstig was, liet hy vermoorden, en geheel uitroejen, gelijk, behalven veele anderen, Herodianus in 't 4 B. 6 H. getuigt.
b. Na de begane broedermoord, en het plegen van veel gruwelen, dreef zijn knagende gewisse hem uit Rome naer den Donau, van daar naer Thracien, Pergamum, Ilium, en eindelijk naer Alexandryen. Heerelijk wierd hy van d'inwoonders ingehaald, dewijl hy voorgaf, begeerig te zijn om de stad, die van Alexander gesticht was, te beschouwen, en met eenen den God Serapis raad te vragen; doch haast wierden zy zijn veinzery gewaar, dewijl hy een doodelijke haat tegen die van Alexandryen in zijn hart verborg, die door hekelredenen, en schertseryen veroorzaakt was. Hy zijn moordlust niet langer kunnende verbergen, gebood dat alle de jongelingschap op zeker veld by een zou komen, voorgevende ter eere van Alexander een drom op te rechten, die, gelijk de Macedonische, alzoo den naam van dien held zou voeren. Ieder, deze woorden geloof gevende, verscheen op de gestelde plaats; ja de ouders verzuimden niet hunne kinderen te verzellen. Als zy nu in gelederen stonden, ging Karakalla van den eene tot den andere, die deze, die geene lofspraak gevende, in welken tijd zy van zijn leger omcingeld wierden. Zo haast hy dacht dat zy binnen de wapenen beslooten waren, week hy met zijn lijfwacht. Nauwelijks was de leus gegeven, of zijn soldaaten vielen op den by een gekomen hoop aan, een schrikkelijke moord aanrechtende, dewijl geen ongewapenden zich tegen gewapenden weeren konden. Duizenden, zo gesneuvelden als ongesneuvelden, wierden in duipe kuilen geworpen, en door d'opwerpende aarde versmoord; ja de moord, die daar geschiede, was zoo groot, dat door de beken bloeds, die over 't veld liepen, de mond van de Nijl, die zo groot is, en alle het strand van de stad rood geverft wierd. Zie Suidas, Herodianus 4 B, 9 H.
c. Die begeerig is te weten hoe valsch hy Artabanus, Koning der Parthen, verleid heeft, onder schijn van zijn dochter te trouwen, die zijn verzoek eerst heus afsloeg, en hoe hy hem, zijn verzoek toegestaan zijnde, op den bruiloftsdag met alle zijn inwoonders geslagen heeft, en in Parthen een schrikkelijken moord aanrechtte, leze het 11 H. van het 4 B. van Herodianus. Eindelijk is hy door Martialis, uit last van Makrinus, onder hem te paard te helpen, in Mesopotamien doorstooken, na dat hy 43 jaaren geleeft, en 6 jaaren, 2 maanden, en 2 dagen geregeert had, zijnde het 217 jaar na Christus geboorte. Zie Eutropius, Viktor.