XXV.
Didius Klodius Septimius Albinus.
Albinus, eerst van de Raad tot Vorst van 't rijk verklaard, en daar na door Keizer Severus, uit staatkunde, tot Medeheerscher aangenoomen, is in Afrika op den 25 November gebooren; doch in wat jaar melden geen schrijvers.
Hy kreeg den Bynaam van Albinus, of de Witte, om dat hy zich na de geboorte, in plaats van rood, wit vertoonde, gelijk blijkt uit dezen brief, van zijn vader aan Elius Bassianus geschreven, op den 25 November is my een zoon gebooren, die terstond over zijn heele lichchaam zo wit was, dat hy het linnekleed, daar hy in ontfangen wierd, overtrof, waarom ik, hem opgenomen hebbende, aan het geslacht der Albinen, dat u met my gemeen is, gegeven heb, hem Albinus noemende. Kapitolinus.
Zijn Vader was Cejonius Postumus, een voornaam Edelman te Rome. Zijn Moeder Aurelia Messalina, Zijn Vrouw, Pessennia Plautiana, de dochter van den verwaanden Plautianus, die uit last van zijn schoonzoon Karakalla, in 't byzijn van Keizer Severus, vermoord wierd: by deze won Albinus twee zoonen en een dochter als, Didius Klodius, Pescennius Prineus, en Cesonia, alle door bevel van Severus gedood. Herodianus.
a. Hoe groot een achting Markus Aurelius voor deze Albinus gehad heeft, kan men zien in een brief, door hem aan den Raad geschreven, welkers inhoud dus luide: De standvastigheid van Albinus is prijswaardig, die de sterk overlopende legers wederhouden heeft als ze tot Avidius Kassius haar toevlucht namen, en ten waar hy daar geweest had, zy zouden alle overgelopen hebben, &c. Zie Kapitolinus.
b. Toen Severus zich met list en geweld op den troon gezet had, vernam hy dat de Raad niet alleen Niger, maar ook Klodius Albinus, Overste van Britanje, het rijksgebied opgedragen had, en willende Niger tegen trekken, oordeelde hy, dat hem niet noodzakelijker was, als deze Albinus door loosheid in slaap te wiegen, tot dat hy Niger overwonnen had. Hy lokt hem dan met geveinsde eerbewijzingen aan, noemt hem Cezar, en komt zijn hoope en heerszucht voor met deelachtigmakinge van 't gebied, hem kwansuis door brieven biddende, dat hy zich ter bezorginge der Heerschappy wilde overgeven, dewijl daar toe een man van adel vereist wierd, en eene in de bloem zijns levens, en dat hy een out man was, met gigt gekwelt, en zijn kinderen noch zeer jong; waar na hy zijn beeltenis liet munten, en hem eerbeelden oprechten. Albinus, hier door in slaap gewiegt, was blijde dat hy dus gemakkelijk tot de Heerschappy gekomen was, waar op Severus de Keizer Niger tegen trok, en eindelijk by Issus overwon. Na dat hy 't Oosten onder zijn gehoorzaamheid gebracht had, nam hy voor Albinus niet alleen van den gegeven eernaam, maar van 't leven te berooven, dewijl hy hoorde, dat hy al te trots de naam van Keizer zich liet aanleunen, te meer, om dat hy wist, dat veele van den Raad in zijn afwezigheid hem geschreven en aangemaand hadden te Rome te komen. Niet lang verburg hy zijn vyandschap, maar liet aanstonds zijn volk by een komen, en ruide het met een geveinst gesprek op, waar na hy op 't spoedigste naer Britanje rukte. Albinus zulks hoorende, wierd zo verschrikt, dat hy zijn reukeloos leven de schop gaf,
en met zijn leger van Britanje aan den overgelegen kant van Gallien overscheepte, en het daar ter neder sloeg, alwaar hy van alle nabuurige volkeren geld en lijftocht verzocht. Haast zag hy Severus aan Gallien met zijn krijgsmacht landen. Na eenige lichte strijden, booden zy elkanderen by Lyons het hooft, binnen welke stad zich Albinus besloot. Bloedig was de slag, en lang hing de zege in de waagschaal, niet weetende tot wien zy wilde overslaan, eindelijk scheen Albinus d'overhand te zullen krijgen, dewijl Severus, van zijn paard afvallende, genoodzaakt was zijn veldheerlijken wapenrok van zich te werpen, en hem te verschuilen. Hy door zijn krijgsvolk weêr te paard gezet, viel weder op Albinus krijgsknechten aan, die zich reeds verwinnaars waanden te zijn, en dreef hen op de vlucht. Voorts rukte hy op Lyons aan, komt'er binnen, en zette het, na dat hy 't zijn krijgsvolk eerst om te plonderen overgegeven had, in den brand. Albinus, hoe zeer hy zich verborgen had, wierd uit zijn schuilhoeken gehaalt, gevangen genoomen, en het hooft afgehouwen, 't geen hy voor uit naer Rome zond, gebiedende aan den Raad met brieven, het opentlijk op een staak ten toon te stellen, op dat het van ieder kon gezien worden, waar na hy zelfs met zijn zegepraalend heir volgde. Dit geschiede in 't 197 jaar na Christus geboorte, en aldus verloor Albinus het leven na dat hy 3 jaaren, 9 maanden, en 17 dagen geregeert had. Zie Herodianus 3 B.
Een zijner penningen by meergenoemde Smids, vertoont een gewapende Minerve, die den olijftak, als een pand des vredes, voor zich draagt, aldus geloof ik, verbeeld, om dat de kunsten in de vrede best bloejen, of om dat de vrede door de wapenen bevestigt word; of dat Albinus hier mede heeft willen zeggen, dat hy niet als vrede zocht, en geerne met Severus wilde een rijksgenootschap maaken, getekent Minerva Pacifera Cos. II. Minerve de Vredebrengster, ten twede maal Burgermeester.