XVIII.
Markus Aurelius Antoninus.
Markus, van Keizer Antoninus Pius, volgens uiterste wille van Keizer Hadrianus, tot zoon aangenoomen, is op den 26 April in 't 873 jaar na de bouwinge van Rome, en in 't 121 jaar na Christus geboorte te Rome op den berg Celius gebooren.
Zijn Vader was Annius Verus; de broeder van Antoninus Pius; gesprooten uit het geslacht van Numa Pompilius, twede Koning van Rome, of, zo zommige willen, uit het geslacht van Markus Kurtius, die met zijn leven den vergiftigen poel stopte. Hy is Opperveldheer in 't leger, en Hooftman op de grenzen onder Keizer Trajanus, Hadrianus en Antoninus Pius geweest. Zijn Moeder, Domitia Lucilla Kalvilla; de dochter van de Burgermeester Kalvillus Tullius, uit een vermaard geslacht gesprooten. Zijn Zuster, Annia Kornificia. Zijn Vrouw, Galeria Faustina; de dochter van Keizer Antoninus en Faustina, een geboore rijksprincesse, gelijk haar penning getuigt. By haar won Markus 6 kinderen, als Annius Verus, vroeg gesturven; Vibia Aurelia Sabina; Kommodus, na hem Keizer; Lucilla, aan zijn rijksgenoot Verus getrouwt; Arria Fadilla, en Julia Fadilla. Deze geile en dartele Keizerinne ontzag haar niet, na dat zy met Avidius Kassius in alle ontucht geleeft had, en noch leefde, te Kajeta, een zeehaven niet verre van Napels, by het scheepsvolk te verkeeren, dat gewoon was hun werk met bloote leden te doen, of liever zich te vermengen, wanneer haar hoofsche boelen, of niet by der hand waren, of haar brand niet blussen konden; waar na zy zich, toen Avidius Kassius zich in 't Oosten tegen haar man opwierp, met vergif heeft omgebracht; en alhoewel alle schrijvers
van haar geilheid en overspel gewag maaken, vind men dat zy vergood is, en dat men op haar penningen gezet heeft, Pudicitia, de kuisheid. Zie Eutropius, Kapitolinus.
a. Over deze heeft hy tegelijk met zijn Rijksgenoot Verus getriomfeert, schoon hy in die oorlog te Rome bleef, en Verus daar tegen uit zond; die zich te Antiochien in alle dartelheid wentelde, en het gezag van zijn leger aan zijn Veldoverste gaf, die zo gelukkig was, dat hy de Parthen vermeesterde. Spartianus. De gedachtenisse van deze overwinning ontmoete my op een zijner penningen by de Hr. Gualterus Blok, waar op een Verwinningbeeld staat nevens een palmboom, schrijvende op een schild Vic. Par, Verwinning over de Parthen.
b. Onder de wederspannigen, die zijn rijk beroerden, was eenen Avidius Kassius de voornaamste. Hy, door staatzucht aangeprikkeld zijnde, wierd zo verwaand dat hy den naam van Keizer aannam, en Syrien oproerig maakte. Om deze beroerte te stillen, was Markus gedwongen met de Duitschers vreede te maaken, en naer Syrien te trekken; doch Kassius wierd, eer Markus hem slag leverde, door een Hooftman, uit eigener beweging, om de smaad, dien hy het rijk aangedaan had, te wreeken, gedood: een rechtvaardige straf voor een oproermaker, en een die zijn Keizers bed bevlekt had. Zie den voorgenoemden schrijver.
c. Hy was de twede der Antonynen, en wierd Philosophus, Germanicus, en Armeniacus bygenoemt. Niet alleen was hy een dapper Keizer, maar ook een vermaarde Wysgeer; wiens wetten en willekeuren noch in het Corpus Juris Civilis te vinden zijn. Zie Revardus 3 B. 10 H.
d. Toen hy in Hongarye door een zwaare ziekte aangetast wierd, die hem een wisse dood voorzei, liet hy zijn zoon by hem komen, en sprak in zijn byzijn zijn bloedvrienden dus aan: 't Is niet te verwonderen dat het u smart my dus te zien leggen; want van nature erbarmt zich de mensch over de rampen der meedemenschen; en d'ongevallen, die ons voor het gezicht komen, verwekken des te grooter medelijden, &c. Gy ziet dan hier, mijn Zoon, dien gy zelfs opgevoed hebt, nu in den ingang zijner eerste jeugt, en gelijk als in onweêr op zee bestierders van nooden hebbende, op dat hy niet verrukt door onbedreventheid der zaken, die hem te doen staan, tot kwade handelingen vervalle. Zijt gy hem dan tot veele Vaders, voor my alleen om hem te handhaven, en 't beste te raden. Want geen overvloed van rijkdommen is machtig genoeg voor d'onmatigheid eener dwinglandye, en geen dichte benden lijftrawanten beschermen een Vorst, ten zy de goedwilligheid der onderzaten voorga. De zodanige geraaken veiliglijk aan langduurigheid van gebied, die geen vreeze voor wreedheid, maar liefde door hunne weldaaden in de gemoederen der onderdaanen prenten; want niet de genen, die uit dwang dienen, maar met eigen willen gehoorzaam blijven, doen en lijden volstandig, buiten verdachtheid, en geveinsde pluimstrijkery. En zijn nimmer wederstrevig, ten zy ze door smaad of geweld daar toe genoodzaakt werden: gy dan hem aldus radende, en der dingen, die hy nu tegenwoordig hoort, indachtig
makende, zult hem tot een zeer goede Vorst voor u zelven en allen anderen maken, en grootelijks verdienen aan onze geheugenisse, dien gy alleenlijk op deze wijze onsterffelijk kond maken. Na welke hy des anderen dags, zijnde de 17 Maart van 't 180 jaar na Christus geboorte, te Vindebona, nu Weenen, overleed, in 't 61 jaar zijns ouderdoms, na dat hy 19 jaaren en 11 dagen loffelijk geregeert had. Zie Herodianus 1 B. 4 H.