XVII.
Titus Elius Hadrianus Antoninus Pius.
Antoninus, na de dood van Elius Verus van Hadrianus tot zoon en erfgenaam aangenomen, is op den 19 September in 't 844 jaar na de bouwinge van Rome, en in 't 92 jaar na Christus geboorte in de stad Lanuvium, alhoewel zijn ouders van Nimes waren, gebooren; in welken tijd Domitianus voor de twaalfdemaal en Kornelius Dolabella te Rome Burgermeesters waren. Kapitolinus.
Eer hy Keizer was, getuigen Viktor, Eutropius en Kapitolinus, dat hy Aurelius Antoninus Fulvius Bojonius genoemt wierd; d'eerste zeit, dat hy Aurelius Fulvius heette naer zijn Vader; de tweede, Antoninus naer zijn Moeders vader Arrius Antoninus, en de derde, Bojonius naer zijn moeders moeder Bojonia Procilla: de Bynaam van Pius, 't geen Godvruchtig betekent, wierd hem van de Raad toegeëigent, toen ze in zijn regeering gewaar geworden waaren zijn zonderlinge oprechtigheid, goedertierentheid, en andere deugden. Zie de genoemde schrijvers.
Zijn Vader was de Burgermeester Titus Aurelius Fulvius, de zoon van den Raadsheer Aurelius Fulvius, een man, die steeds droevig en ziek was. Zijn Moeder, Arria Fadilla; de dochter van Arrius Antonius, een zedig man, die twemaal Burgermeester is geweest, en zich over Nerva erbarmde om dat hy de heerschappy aangenomen had, wiens vrouw Bojonia Procilla was. Zijn Vrouw, Annia Galeria Faustina; de dochter van Annius Verus, en de zuster van Elius Verus: by haar won Antoninus een zoon, Markus Ann. Galer. Antoninus genoemd; die, eer de vader Keizer was, sturf, en twee dochters, waar van d'oudste aan Lamius Syllanus, en de jongste Galeria Faustina, aan Markus Aurelius Antoninus, naderhand Keizer, getrouwt is.
a. Deze spreuk had hy van Scipio Afrikanus ontleend, en vloeide dikwils uit zijn mond; en om dat hy de Vreede boven alles waardeerde, wierd hy, gelijk men Trajanus by Romulus vergeleeken had, by Numa Pompilius vergeleeken; ook bezit ik van hem een penning, waar op de Vreede in d'eene hand een hoorn van overvloed, en in d'andere een brandende fakkel heeft, die zy tegen wapenen aanhoud, getekent Pax Aug. Keizerlijke Vreede. Vorders was hy nederig, vroom, en menschlievende. De klachten zijner onderdaanen, over haare schrapende Landvoogden, nam hy naarstig in acht, ieder rechtdoende. Zijn onderzaaten scheenen onder zijne goedertierne regeering zijn kinderen te zijn; in 't kort, hem wierd den naam van Vader van 't Vaderland niet t'onrecht gegeven. Zie Dio.
b. Zo zeer trof hem zijn Vrouws ongebondentheid, dat hy daar dikwils om schreide: niet minder drukte hem haar onverdragelijke gierigheid, dewijl zy zich niet ontzag met deze woorden hem zijn mildadigheid te verwijten:
Waarom verkwist ge, nu ge een Keizer zijt, den schat,
Die ge, eer gy 't Keizerrijk aanvaarde, hebt gehad,
Daar gy uw goederen moest dagelijks vermeeren?
Doch zo gy schatten wilt aan andere vereeren,
Waarom tast gy het geld van 't algemeen niet aan?
echter heeft hy haar, in 't derde jaar zijner regeering gesturven, en van de Raad vergood zijnde, met een Omgang, Tempel, en Priesters vereerd; welke kerkwijdinge op de penningen afgebeeld staat, getekent, Dedicatio AEdis, Kerkwijding; Ook heeft hy een opvoeding van meisjens, haar ter eere ingestelt, die naer haar de Faustiniaansche Meisjens genoemt wierden, gelijk Kapitolinus met deze woorden getuigt. Puellas alimentarias, in honorem Faustinae, Faustinianas constituit. Dit ziet men ook op een penning, waar op Faustina op een verhevenheid voor een tafel zit, de Keizer ontrent haar staande; beneden staan eenige vrouwen, van welke zommige haar kinderen om hoog heffen, getekent Puellae Faustinianae, de Faustiniaansche meisjens.
c. Gelukkig was hy in zijn oorlogen, schoon hy nooit uit Rome te veld geweest is, 't Oproerige Brittanje heeft hy door Lollius Urbikus, zijn Landvoogd aldaar, in rust gebracht. Hy bedwong het woeden der Duitschers en Daciers, ook hield hy Achaien en Egipten, die tot afval genegen waren, in toom; ja hy had geen wapen van nooden, om alle zijne vyanden in bedwang te houden, dan alleen de achtbaarheid zijns naams. Koning Abgarus, de rust van 't rijk in de Oostlanden beroerende, bracht hy door een brief tot stilstand; zelf d'Oostersche volkeren, als de Baktren en Hyrkaners, en de verre afgelegene Indiaanen begeerden gezaamentlijk zijn gunst. Edelmoedig was zijn antwoord aan eenige onrustige, en alleen op hun eigen voordeel ziende menschen, wanneer zy hem rieden in eigener persoon tegen den vyand op te trekken, dewijl zy voorgaven, dat hy daar door meer landen zou winnen: 't Past een goed Harder by zijn schapen te blijven, om de zelve recht te weiden: geenzins mach hy, deze verlaatende, een andere kudde gaan zoeken, waar door geen van beide recht geweid kan werden. Eindelijk is hy in het dorp Lorium, alwaar hy opgevoed was, op den 7 Maart in 't 161 jaar na Christus geboorte, aan een koorts overleden, na dat hy 69 jaaren, 5 maanden en 14 dagen geleeft, en 22 jaaren, 7 maanden en 26 dagen loffelijk geregeert had. Viktor, Kapitolinus.