XV.
Publius Elius Trajanus Hadrianus.
Hadrianus, door toedoen van Pompeja Plotina van Keizer Trajanus voor zijn zoon en navolger aangenoomen, is op den 24 Januarius in 't 828 jaar na de bouwinge van Rome, en in 't 76 jaar na Christus geboorte, te Rome gebooren, in welken tijd Vespasianus voor de zevende, en Titus voor de vyfdemaal Burgermeesters waren. Zie Spartianus.
Hy is d'eerste, die met een volle baard op zijn penningen te voorschijn komt, waar in hy veel navolgers gehad heeft: ja Spartianus getuigt, dat hy aan niemand eenig ampt gaf dan die een volle baard had: ook volgde hy Trajanus na, die d'eerste was, die de naam van zijn aanneemer met de Keizerlijke waardigheid aannam, gelijk men op de penningen van hem en Trajanus zien kan.
Zijn Vader was Elius Hadrianus, die den bynaam van Afer had; de zusters zoon van Keizer Trajanus: een man van groot aanzien, en een voornaam Raadsheer, die op zijn doodbed Trajanus en Celius tot voogden over zijn zoon verkoor. Zijn Moeder, Domitia Paulina; op 't eiland Gades in Spanje gebooren. Zijn Zuster, Paulina, over wier penning by de liefhebbers der Roomsche munten zeer getwist word; want zommige drijven, dat het de vrou van Maximinus is, om dat haar gelaat dat van haar Maximus zeer gelijk is. Zijn Vrouw, Sabina; de dochter van Matidia, wier overgrootvader Marillinus d'eerste was die uit zijn geslacht Raadsheer te Rome geweest is. Een geile en verwaande vrou, die Hadrianus dikwils voornam te verstooten. Met den Raadsheer en Geheimschrijver Suetonius Tranquillus leefde zy in overspel, waar door hy van zijn ampt afgezet wierd; daar na verliep zy haar met Septititius Klarus, Hooftman der lijfwacht; 't welk ruchtbaar geworden zijnde, zy zich, om van alle smaat bevryd te zijn, niet zonder toedoen van Hadrianus, met vergif ombracht, waar na zy echter van den Raad vergood is, gelijk op haar penning blijkt. Zie Spartianus.
a. Aanmerkenswaardig is de penning, die de meergenoemde Smids van hem in zijn Kabinet heeft, waar op een gewapend Veldheer, staande op een verheventheid, en zijn velteken dragers aanspreekende, afgebeeld staat, getekend Exer. Britann. Het Heir, van die in Britanje oorlogen. Een der doorluchtigste gedachtenisse zijner veldtochten in Britanje, gelijk ook van zijn muur, met welke hy dat eiland in tweën verdeelt heeft. Deze muur was van gespitte zooden opgebouwd, met paalwerk versterkt, en met een groote gragt beschermt; die ook veel toorens, en binnewaarts steene kasteelen en wachthuizen had, gelijk Beda wel aangemerkt heeft. Zie Spartianus.
b. Dat hy byna de weereld doorgereist heeft getuigen zijn penningen; en dat zijn lust daar toe grooter was dan om te oorelogen, zijn eige woorden; want toen hy berispt wierd, wegens het verlaaten van zo veel landen, door Trajanus verovert, sprak hy: 'k Heb hier in gevolgt het voorbeeld van Kato, die eertijds de Macedoniers vry verklaarde, om dat hy hen niet langer onder 't Roomsche jok zag te houden. Zie den voorgenoemden schrijver. Dit word weder door een penning van hem uit het Kabinet van Smids bevestigt, waar op een gaande overwinning, tredende op een slang, met een staf van Merkurius in haar slinkerhand, afgebeeld staat, getekent Paci Augustae, aan de Keizerlijke vreede; betekenende zijn verwinninge, en genegentheid om daar door vreede te bekomen. Zie Eutropius 8 B.
c. Zijn schandjongen, op wien hy smoorlijk verlieft was, en wien hy, na zijn dood, een Tempel in Egipten gebouwt heeft, gelijk men zien kan op een penning by du Choul fol. 225, waar op aan d'eene kant Antinoüs, en aan d'andere kant de Tempel afgebeeld staat, getekent, ΑΔΡΙΑΝΟΣ ΩΚΟΔΟΜΗΣΕΝ, Hadrianus heeft dit gebouwt. Onder aan de voet van den Tempel ziet men een Krokodil, 't geen bevestigt dat Antinoüs aan de Nyl gesturven is. Zie Dio 5 B.
d. Te weten Lucius Ceionius Kommodus Verus, die daar na Lucius Elius Verus genoemt wierd. Nauwelijks had hy dien tot zoon verkooren, of hy liet Severianus, reeds 90 jaaren oud, en zijn neefs kind Priskus, een 18 jaarig jongeling dooden; om dat hy zich inbeelde dat zy beide naer het rijk stonden. Severianus zich dus ontschuldig veroordeeld ziende, eischte vuur; wierp'er wierook in; hief zijn oogen ten hemel, en borste dus uit: Onsterflijke Goden, getuigen mijner onschuld! 'k verzoek in mijn sterven niet anders, dan dat gy Adrianus niet wilt betoonen de genaade van te kunnen sterven, als hy niet langer zal begeeren te leven. Deze vloek is aan hem vervult; want toen hy, na veel ongemakken uitgestaan te hebben, de bloedloop kreeg, wierd hy door de pijn zo onverduldig, dat hy zeker slaaf Mastor bad hem te doorsteeken, die zulks weigerde; daar na heeft hy het zelve getracht te doen, doch zulks wierd belet; eindelijk is hy daar van, duizendmaal om de dood wenschende, in de Bajen, op den 10 July in 't 138 jaar na Christus geboorte gesturven, na dat hy 72 jaaren, 5 maanden, en 17 dagen geleeft, en 20 jaaren, 10 maanden, en 29 dagen geregeert had. Zie Spartianus, Eutropius, Viktor.