IX.
Aulus Vitellius Germanikus.
Vitellius, door de benden van Hoogduitschland voor Keizer aangenomen, en van hen met den Bynaam van Germanikus vereerd, is op den 24 September in 765 jaar na de bouwinge van Rome, en in 't 13 jaar na Christus geboorte te Rome gebooren, in welken tijd Drusus Cesar en Norbanus Flakkus Burgermeesters waren. Suetonius 9 B. 3 H.
Zijn Vader was Lucius Vitellius; gesprooten uit het geslacht van Faunus, Koning der Aborigines, en Vitellia, die naderhand op veel plaatzen voor een Godin geëerd wierd, wiens nakomelingen, na den oorlog van Romulus en Titus Tatius, onder de burgers van Rome aangenomen wierden. Driemaal had hy te Rome Burgermeester geweest; eens Schout; Landvoogd van Syrien, en Stadhouder van Klaudius. Geen godloozer pluimstrijker is my ooit by schrijvers te voren gekomen; want toen hy tegen Artabanus, Koning der Parthen, een groot oorlogsgeluk bekomen hebbende, een vrees in 't hart van Kaligula verwekte, en naer Rome ontboden wierd om gedood te worden, verscheen hy voor Kaligula in een bedroeft gelaat; weenende; voor hem neder vallende; noemde hem God; bad hem aan, en beloofde hem, indien hy hem het leven schonk, slachtoffers op te offeren; ja hy zwoer gezien te hebben, dat Kaligula met Godinnen gemeenschap had. Dio. Zijn Moeder, Sextilia; de dochter van een Roomsch Edelman, wiens naam by geen schrijvers gevonden word. Zy wierd gansch verbaast, toen zy hoorde dat haar zoon Vitellius door 't heir van Duitschland voor Keizer uitgeroepen wierd, uit vreeze voor 't gene haar door sterrekundige waarzeggers, over 't uur zijner geboorte, van hem voorzeit was; zy weende bitterlijk, en beklaagde de schaade, die hy 't rijk en het gemeen zou toevoegen, als ook zijn onvermijdelijken val. Zy wierd van Vitellius vergeven weinig dagen voor zijn ombrenginge, dewijl hem door een Hessische vrouw voorzeit was, dat hy lang het rijk zou regeeren,
indien hy zijn Moeder overleefde. Suetonius 9 B. 3 en 14 H. Zijn Broeder, Lucius Vitellius; die op dien tijd, toen Vitellius vermoord wierd, door de soldaaten ook omgekomen is. Zijn I. Vrouw, Petronia; de dochter eens Burgermeesters, die hy, eer hy Keizer was, trouwde, en by wien hy een zoon won, Petronius genoemt, die hy naderhand, de moeder verstooten hebbende, ontschul dig ter dood bracht, alleen om dat hy getracht had zijn vader, in 't straffen van anderen, te verbidden. Tacitus. Zijn II. Vrouw, Galeria Fundana; de dochter eens Rechters, die hem een stamelenden zoon, Germanikus genoemt, baarde, die met zijn vader omkwam; ook bracht zy hem een dochter voort, die, eer van Otho ten huwelijk verzocht, van Vespasianus heerlijk uitgezet wierd. Door deze vrouw wierd het lijk van Vitellius, na het uit den Tiber opgevist was, ter aarde bestelt. Suetonius, Tacitus, Xifilinus.
a. Zo zeer was hy tot overdaad en brasseryen genegen, dat hy zijn maag driemaal daags gewoon was te overladen; en die weder door een aanwenzel met spouwen te ontlasten, waar door hy onnoemelijke schatten verspild heeft, dewijl hy nooit geen maaltijd deê, die minder dan dertig duizend guldens gekost heeft. De overdadigste maaltijd, die hem van zijn Broeder gegeven wierd, en in welke 2000 uitgelezene visschen, en 7000 kostelijke vogelen te gelijk op tafel gezet wierden, heeft hy overtreft in weinige van zijn kostelijke schotelen, waar van hy een, om haar uitnemende groote, het schild van Minerva noemde, in welke de levers van Karpatische herkauwende vissen, en harzens van Fesanten en Pauwen, en tongen van Fenicopters of purpurgevederde vogelen, en hommen van Prikken onder een vermengt lagen, dat een onnoemelijke somme geld gekost had. Suetonius 9 B. 13 H.
b. Want toen hy van Galba voor Landvoogd naer Nederduitschland gezonden was, wierd hy van de daar leggende soldaaten met de grootste vreugd verwelkomt, en blyhartig aangenoomen, om dat hy de zoon was van een man, die driemaal Burgermeester geweest was, van wien hy ook kort daar na tot Keizer uitgeroepen wierd. Ook had de Raad zijn vader, toen hy gesturven was, met een lijkpracht op 's lands kosten vereert, en hem een beeld op d'afkonding plaats opgerecht, met dusdanigen opschrift: Een man van onbeweeglijke getrouwigheid en liefde tot den Prince. Suetonius 9 B. 2 en 7 H.
c. Toen hy in de velden gekomen was, in welke een slag geschied was, heeft hy eenige, die een afschrik hadden van de stank der doode lichchaamen, met gruwelijke en onbeschaamde woorden durven aanspreken en tergen, zeggende: Een verslagen vyand riekt zeer lieffelijk, maar noch lieffelijker een Burger. Suetonius 9 B. 10 H.
d. Hy wierd eindelijk van Antonius Primus, met zijn onderhebbende soldaaten, uit zijn schuylhoek getrokken: onder een groote versmaading, als een misdader half naakt, ten toon gevoerd, doorstooken, en, als een hond, met haken in den Tiber geworpen, waar in hy verdronk, in het 57 jaar zijns ouderdoms; zijnde het 69 jaar na Christus geboorte, na dat hy 8 maanden en 5 dagen geregeert had. Tacitus 3 B. 85 H. Sueton. 9 B. 17 H.