VII.
Sergius Sulpicius Galba.
Galba, na de dood van Nero in Spanje door 't krijgsvolk tot Keizer verheven, is op den 24 December in 't 748 jaar na de bouwinge van Rome, en in 't 4 jaar voor Christus geboorte in een hoeve, niet verre van Terracina, gebooren; in welken tijd Markus Valerius Messala, en Knejus Lentulus Burgermeesters waren. Suetonius.
Zijn Vader was Sergius Galba Sulpitius; een man zeer kort van lichchaam met een bult, die te Rome Burgermeester geweest is. Zijn Moeder, Mummia Achaïka; de nicht van Katulus, en d'achternicht van Lucius Mummius, die Korinthen verwoeste; by wien hy Kajus en Sergius teelde. Zijn Stiefmoeder, Livia Ocellina; een schoone en rijke vrouw, die zijn vader om zijn edeldom zelve gevrijd, en die hy, om haar niet te bedriegen, door 't ontdekken van zijn klederen, 't gebrek zijns lichchaams getoont heeft: van deze wierd Galba tot zoon aangenoomen. Zijn Broeder, Kajus; die, na dat hy zijn goederen verteert had, uit de stad geweeken zijnde, en daar na van Tiberius belet in zijn jaar het Burgermeesterschap te bedienen, zich zelve gedood heeft. Zijn Vrouw, Lepida. De schrijvers twisten wie haar ouders geweest zijn; eenige zeggen dat zy uit het huis van Cesar gesproten is; doch Torentius, in zijn aantekeningen over Suetonius, noemt haar een onbekende Lepida. Hy beminde deze vrouw zo teder, schoon de twe kinderen, die zy hem gebaard had, vroeg gesturven waren, dat hy voornam, na haar overlijden nooit te hertrouwen, 't geen hy ook, zelfs Keizer geworden, niet gedaan heeft, schoon de schaamtelooze Agrippina, weduwe zijnde van Domitius, hem op allerhande wijzen, door haar aanlokzelen zocht te betoveren. Suet. 7 B. 3 H.
a. Want hy was reeds 72 jaaren toen hy tot de Keizerlijke waardIgheid verheven wierd. Toen hy noch een kind was scheen hem Augustus zijn toekomende hoogheid te voorspellen, want zommige willen dat hy tot hem zou gezeit hebben: ϰὰι σντέϰνον τῆς αρχῆς ήμῶν παρατρώξη, i.e. Et tu fili aliquando Imperium nostrum gustabis, dat is, En gy mijn zoon zult ook onse Heerschappy proeven. Gelukkig had hy, eer hy Keizer was, zo in Gallien als in Spanje geoorlogt. Van Kajus Cesar wierd hy in de plaats van Getulikus gesteld, waar op de krijgsknecht, toen hy by de Legioenen aangekomen was, en het krijgswoord of leuze gegeven had, door 't heele leger riep: Leert soldaaten hoe men strijden moet, dit is Galba geen Getulikus. Als of hy zeggen wilde; geen weeke, en die te veel toe zal laaten: geen zachtmoedige, en die in krijgstucht te veel door de vingeren zal zien, als Getulikus, wiens plaats hy nu bekleedde, gedaan heeft, Suetonius, Dio, Plutarchus.
b. Hem wierd te last geleit, dat hy de Spaansche en Gallische landen met zwaare schattingen belast had: dat hy een goude kroon van vijftien pond die d'Arragonners uit den ouden Tempel van Jupiter gehaalt, en hem gebracht hadden, gebrooken, gesmolten, en daar drie oncen van genomen had: dat hy altijd, wanneer men een heerlijke maaltijd bereide, om de kosten zwaarlijk zuchte. Ook was zijn gierigheid by de soldaaten onverdragelijk, dewijl hy hen dikwils schenkagien, en uitdeelingen van krijgsroof beloofde, maar nimmer het beloofde gaf, zelfs dorst hy tegen zijn lijfschutbende, wanneer zy geld eischten, zeggen hoe dat hy de soldaaten gewoon was te kiezen, en niet te kopen; waar door hy hen geheel verbittert heeft. Dio 64 Hooftst. Suetonius 7 B. 12 en 16 H.
c. Stadhouder van Spanje, een man van groote begeerlijkheid. Niet alleen van deze, maar ook van Kornelius Lako liet hy zich laf regeeren, die van een bygevoegde Raadsheer Overste der lijfschutbende geworden was, een man onverdraglijk door zijn laatdunkentheid; als ook van den gevryden slaaf Julus, kort te voren met den naam van Marcianus vereert. Aan deze heeft hy hem zelve zo overgegeven, dat hy nauwlijks wist hoe hy zich gedragen zou. Suetonius 7 B. 14 H.
d. Toen hy zag dat de troepen in hoog Germanie hem afvielen, en aan die in Spanje verzochten zulks mede te doen, nam hy zeer schielijk Piso Frugi Licineanus, de zoon van Markus Licenius Krassus Frungi en Scribonia, een jongeling van groote hoop, en goeden inborst, voor zijn zoon aan; doch dewijl hy den krijgsknecht geen vereeringe toezei, noch gaf, gelijk men in zulk een zaak gewoon was, strekte dit tot zijn groot nadeel, dewijl hy Otho daar door te schoonder gelegentheid gaf om zijn voornemen uit te voeren. Deze Piso wierd na de vermoording van Galba, van een soldaat, Markus genoemt, by den Tempel van Vesta dood geslagen, en zijn hooft met dat van Lako voor Otho gebracht. Plutarchus in Galba 7 en 8 H. Suetonius 7 B. 17 H.
e. Hy, door een vals gerucht van Othoos dood uit het paleis gelokt zijnde, wierd door de vloekverwanten aangetast, en, op zijn draagbed, met veel steeken, gedood, zijn hooft afgehouden, en op een speer gezet, in 't 69 jaar na Christus geboorte, na dat hy ontrent 73 jaaren geleeft, en maar 7 maanden en 5 dagen geregeert had. Suetonius 7 B. 20 en 23 H.