III.
Klaudius Tiberius Nero.
Klaudius Tiberius Nero, uit het aloud geslacht der Klaudien gesprooten, is op den 16 November in 't 712 jaar na de bouwinge van Rome, en in 't 40 jaar voor Christus geboorte te Rome gebooren, in welken tijd Markus Emilius Lepidus ten twedemaal, en Munatius Plankus, na den Filippischen oorlog, Burgermeesters waren. Suetonius.
Zijn Vader was Tiberius Klaudius Nero; eertijds ontfanger van Kajus Cesar, en die in den Alexandrynschen oorlog van hem tot Admiraal der vloote gemaakt zijnde, een groot helper tot d'overwinning was. Naderhand wierd hy in plaats van Publius Scipio Opperpriester; daar na Schout, waar na hy, in de tweedracht der Driemannen te Perusium den Burgermeester Lucius Antonius gevolgt heeft; eindelijk liep hy tot Markus Antonius in Achaien over, waar van hy, te Rome wedergekeert, vergiffenis van Augustus kreeg. Suetonius. Zijn Moeder, de meergenoemde Julia, die, zo Tacitus getuigt, Marcellus, Kajus, Lucius, Agrippa, ja haar laatsten man Augustus behendig wist van kant te helpen, om haar zoon Tiberius op den troon te zetten. Zijn Broeder, Nero Klaudius Drusus; die, door zijn gelukkige oorlogstochten, ontrent den Eems, Lip, Rhijn, Wezer en Elbe, gedaan, voor hem, en alle zijn nazaaten, den naam van Germanikus heeft verdiend. Hy is, in het wederkeeren naer Rome, jammerlijk, met zijn paard struikelende, omgekomen. Eutropius. Zijn I. Vrouw, Vipsania Agrippina; de dochter van Markus Vipsanius Agrippa, en Pomponia, die de dochter van Titus Pomponius Attikus was: by deze won hy Drusus, naderhand door Sejanus vergeven, nalatende
een zoon, Tiberius de jonge genoemt. Deze vrouw, die hy hartelijk beminde, moest hy uit dwang van Augustus, schoon ten twedemaal by hem zwanger, verstooten, om met Julia, zijn II. Vrouw, en Augustus dochter te trouwen, die eerst was gehuwt geweest aan den jongen Marcellus, zijn zusters zoon; na dezes dood met gemelde Agrippa, die deshalven Marcella, de dochter van Oktavia, moest laten gaan: by deze Agrippa had ze gebaard 3 zoonen, en 2 dochters, als; Kajus, Lucius, Agrippa, Julia, en Agrippina. By haar won hy een zoon, die zeer jong gesturven is. Haar geile dartelheid, en meenigvuldige hoereryen veroorzaakten, dat Augustus haar, gelijk gesegt is, naer 't eiland Pandataria bande, terwijl Tiberius in Rhodus het oppergezag voerde, in welke ballingschap zy, na veel armoede uitgestaan te hebben, te Rhegium, niet zonder toedoen van Tiberius, gesturven is. Tacitus, Suetonius.
a. Zo edelmoedig en dapper als hy geweest is, toen hy als Veldheer de banieren, die Krassus ontweldigd waren, weêr veroverde, Illyrien, Pannonien, en Dalmatien t'onder bracht, zo verwijft en laf is hy geworden, toen hy als Keizer zijn voet ten troon zette. Op 't eiland Kapreën lei hy al zijn zorgen af; zich niet bekreunende dat Armenien door de Parthen ingenoomen, Servien van de Daciërs, en Gallien van de Duitschers bedorven wierd. Overmatig was hy tot de gulzigheid en 't wijnzuipen genegen, des hy, noch jong zijnde, in plaats van Tiberius Klaudius Nero, van 't volk Biberius Caldius Mero, dat is, de heete Wijn zuiper, genoemt wierd. Daar na, toen de gierigheid in zijn gemoed begon te heerschen, wierd hy een rover. Buiten veele anderen beroofde hy Vonones, Koning der Parthen, die, van de zijne verdreven, binnen Antiochien, met een grooten rijkdom zich onder de bescherming der Romeinen gegeven had, van zijn schatten en leven. Van een rover wierd hy een moordenaar. Agrippina, de vrou van Germanikus, heeft hy op 't eiland Pandataria, van honger in ballingschap doen sterven. Haar zoon Nero, liet hy op 't eiland Pontia deerlijk om hals brengen. Zijn Broeder Drusus deed hy de spijs zo zeer onttrekken, dat hy zelfs de vlokken van zijn matras heeft gepoogt te eeten. Van zijn oude vrienden heeft hy geen drie in 't leven gehouden. Niet een dag verliep'er, ja niet een feestdag was'er, dat hy geen bloed vergoot; zelfs verbood hy, dat niemand over zijn ter dood veroordeelde vrienden zou rou dragen. Kajus Elius
Sejanus, een zijner grootste gunstelingen, die, terwijl hy zorgeloos leefde, het gansche ryk bestierde, en op dat zoet verlekkert was, liet hy, als een voorbeeld aller Vorsten dienaars, ombrengen, en van de gemeente, gelijk een hond, langs de straaten van Rome sleepen. Ontelbare andere gruwelen heeft hy bedreven, geduurende hy op Kapreën, buiten alle zorgen, zijn leven sleet; eindelijk is hy op den 16 Maart in 't 37 jaar na Christus geboorte op de hoven van Lukullus gesturven, of, zo anderen willen, door Makron, Hooftman zijner lyfwachten, met een kussen verstikt; in welken tyd Knejus Akronius Prokulus en Kajus Pontius Nigrinus Burgermeesters waaren, na dat hy 77 jaaren en 4 maanden geleeft, en 20 jaaren, 5 maanden en 28 dagen geregeert, of liever getieranniseert had. Zie Suetonius, Paterkulus, Dio, Tacitus, Seneka 1 B. der Gerustheid, Juvenalis x Schimpdicht.