I.
Kajus Julius Cesar.
Kajus Julius Cesar, de grondlegger der Roomsche Monarchie, is op den 12 van de maand Quintilis, die hy daar na naer zijn naam Julius noemde, in 't 653 jaar na de bouwinge van Rome, en in 't 98 jaar voor Christus geboorte, te Rome gebooren, in welken tijd K. Marius, en Luc. Val. Flakkus Burgermeesters waren.
Zijn Vader was Lucius Julius Cesar, die in zijn Schoutschap schielijk binnen Pisa, onder 't aantrekken van zijn schoenen, den geest gaf. Plin. 7; 9. Zijn Moeder, Aurelia; de dochter van K. Kotta, uit het geslacht der Aurelien, by de Romeinen in een groote achting: een vrou door wien Cesar zijn latijnsche taal zeer geoeffent en verbetert heeft. Zy is, terwijl haar zoon in Gallië oorloogde, te Rome gesturven. Plutarchus. Zijn Zuster Julia; getrouwd aan Markus Attius Balbus. Zijn verloofde Bruid, Kossutia; afkomstig van een Ridderlijk geslacht. Deze wierd aan hem verlooft, toen hy noch zeer jong was; doch hy scheidde zich van haar, onaangezien zy veel middelen bezat. Suetonius. Zijn I, Vrouw, Kornelia; de dochter van Lucius Kornelius Cinna, by wie hy Julia won, aan Pompejus den Grooten in 't huwelijk verknocht; na wiens dood de band van vriendschap tusschen den schoonvader en den schoonzoon in een rampzaligen oorlog veranderde. Lukanus. Zijn II. Vrouw, Pompeja; de dochter van Q. Pompejus. Deze verstiet hy, vermids Publius Klodius, in het gewaad van een zangster, op den feestdag van de Godinne Bona, onder d'offerhanden zijn lust met haar meende te boeten; dewijl het deze twee aan andere middelen ontbrak, om by een te mogen komen, wegens de nauwe toezicht van Aurelia, Cesars moeder, schoon hy, na d'ontdekking, van de vrouwen uitgedreven wierd. Zijn III.
Vrouw, Kalfurnia; de dochter van den Raadsheer Lucius Kalfurnius Piso, wiens uitstekende liefde tot Cesar van alle Schrijvers bevestigt word. Zy droomde 's nachts voor den dag zijner ombrenginge, dat haar man bloedig, en dood in haar schoot viel; 't geen zy des morgens aan Cesar vertelde. Onder deze zou men ook Kleopatra, Koninginne van Egipten, de dochter van Koning Ptolomeüs Dionysus, konnen tellen, dewijl zy hem een zoon, genaamt Ptolomeüs, en bygenaamt Cesario, gebaard heeft, die naderhand door bevel van Augustus gedood is. Suetonius.
a. Zijn goedertierendheid, na 't verwinnen zijner vyanden, is zo groot geweest, dat hy, toen Kato zich zelve gedood had, dus uitborst: Hy heeft my dan, door zich zelf te dooden, d'eer benijd dat ik hem het leven had geschonken. Ook handelde hy Katoos zoonen zeer bescheidelijk; gelijk ook Cecinna, Cetejus, P. Aterius, L. Cella vader en zoon, M. Eppius, en de twe zoonen van Damasippus. Domitius, die hy met zijn legioenen te Korfinium overwonnen had, stelde hy op vrye voeten, en liet zijn soldaten gaan waar zy wilden. Voorts vergaf hy, na den rampzaligen veldslag van Farsalie, alle de gevangenen hun misdaaden, en stelde, zo wel vreemdelingen als burgers, wederom in vryheid, waar onder ook Markus Brutus was; ja hy prees hen noch, dat zy hun Veldoverste getrouwelijk gedient hadden: maar, o onsterffelijke Goden, zeit Paterkulus, wat loon heeft deze goedertierne man daar na voor zijn goede wille en genegentheid, die hy tegen Brutus toenmaal betoonde, verkregen? Zie Dio lib. 40. Appianus, Plutarchus, Suetonius.
b. De manier zijner ombrenginge was aldus: de moordenaars, waar onder Markus Brutus en Publius Servilius Kaska de grootste aanvoerders waaren, in 't Raadhuis van Pompejus vergadert zijnde, wachten Cesar te vergeefs af, die zich door de bekommeringen van Kalfurnia liet ophouden. Zy, ziende dat hy niet kwam, zonden Decimus Brutus Albinus, die hem, na hem verhaald te hebben met welke eertytelen de Raad hem wou begunstigen, by de hand uit zijn huis trok, des Cesar, zich schaamende hem tegen te staan, hem met een draagzetel naer den Raad liet voeren. Terstond wierd hy van zijn moordenaars omcingeld, zo dat eenige, die hem van de zamenzweering wilden verwittigen, hem onmogelijk konden bykomen; echter was'er een, die deze waarschouwing in schrift stelde, en dat in zijn hand gaf, hem biddende het te lezen, dewijl 't zijn eige welvaard betrof; doch 't was hem door andere verhinderingen onmogelijk. Hy in den Raad gekomen zijnde, wierd van al de Raadsheeren gegroet. Terstond trad Attilius Cimber toe, onder schijn van 't weêrroepen van zijn broeders ballingschap te verzoeken. D'andere, voor den balling spreekende, omringden hem aanstonds. Nauwlijks weigerde het Cesar, of Attilius scheurde met bei zijn handen hem het kleed af, 't geen de leus was. Kaska trok hier op zijn pook, en stak hem in de hals; doch niet doodelijk. Cesar de pook gevat hebbende, hield die vast; zo dat zy beide gelijk riepen, Cesar in 't latyn: Ha! verrader, Kaska, wat doet gy? en Kaska in 't Grieks: helpt my, broeders. Mit wierd hy van hen alle te gelijk overvallen. Ieder poogde hem een steek te geven. Waar hy zich keerde, hy vond zich van moordenaars
omcingelt. Hy, Markus Brutus onder hen ziende, die hem een steek in de schamelheid gaf, zeide in 't Grieks tot hem: En gy hier ook, mijn zoon? en toen de steeken niet meer schuuwende, bewond hy zich in zijn kleed, waar op hy met 23 wonden vermoord wierd, zijnde den 15 Maart in 't 44 jaar voor Christus geboorte, na dat hy ruim 56 jaaren geleeft, en 3 jaaren, 2 maanden, en 15 dagen geregeerd had. Zie Plutarchus, Suetonius, Paterkulus, Ovidius.