Het nieuwe werck der psalmen van den koningh David(1659)–Cornelis Boey– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 306] [p. 306] De Tien Geboden des Heeren. Exodi cap. 20. vers. 2. Hoort, Israël, heeft God gesproken, Die u wel-eer met eygen hand', Het dienstbaer jock heeft af-gebroken, V leydend' uyt Egypten-land. 2 Ick ben uw God. Houwd mijn geboden, Die kort zijn en van groot gewicht. Eert my, en neemt geen and're Goden Oyt voor mijn heyligh aengesicht. 3 Maeckt u noch dient geen stomme beelden, Van 't geen in d'Aerd' of Hemel leeft. Ick straffe die mijn eer' ontsteelden, En segen' hem, die my die geeft. 4 Neemt my niet licht in uwen monde; Sweert by my niet in ydelheyd. Want hy begaet een groote sonde, Die sich in mijnen naem misseyt. 5 Ses dagen werckt, met vee en knapen; Dient my den sevenden met lust. In ses heb ick het al geschapen; Doe 't seven was, heb ick gerust. 6 Wilt Vader, wilt uw Moeder eeren, Op dat uw leven zy verlenght, In 't land, dat u de Heer der Heeren, Op Aerden, uyt genade, schenckt. 7 Geen menschen-bloed sult ghy vergieten. Wacht u, dat ghy geen echt en breeckt. Wilt niet door dievery genieten. Geen valsch getuygenis en spreeckt. [pagina 307] [p. 307] 8 Wilt niemands huys noch wijf begeeren, Noch yetwes, dat uw Naesten heeft. Laet yder sich met 't zijn geneeren; Troost u met 't geen de Heer u geeft. 9 Dit is de Wet, van God gegeven. Past-op, dats' u ter herten gae. Soo sult ghy wel-geluckigh leven, V hoeden, voor sijn ongena'e. Vorige Volgende