Het nieuwe werck der psalmen van den koningh David(1659)–Cornelis Boey– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Den C. Psalm. Ghy gansche Weereld, juyght den Heer; Dient hem met blijschap, na sijn leer'. Komt voor sijn aenschijn met gesanck Van vrolickheyd en grooten danck. 2 Weet, dat de Heer is God, die leeft, Die ons gemaeckt, geheyligt heeft, Niet wy ons selfs; sijn Volck, sijn erf, En schapen van sijn eygen werf. 3 Gaet tot sijn poorten in met loff, Met lof-sangh, in sijn heyligh Hoff. Looft hem en prijst sijn naem alleen, Die eenigh moet zijn aen-gebe'en. 4 Want God is goed, in eeuwigheyd Is sijne gunst ons toe-geseyt; En sijn getrouwheyd sal voortaen Van 't een geslaght op 't ander gaen. Vorige Volgende