Het nieuwe werck der psalmen van den koningh David
(1659)–Cornelis Boey– Auteursrechtvrij
[pagina 85]
| |
Ongoedertierne stillen.
Houd-af den Man, met die my willen,
Door onrecht en bedrogh verslaen;
En doet my vast bestaen.
2 Ghy zijt de God van mijn vermogen;
Waerom verstoot ghy my, waerom,
Ga ick met swart steets om-getogen,
Waerom het hooft dus ne'er gebogen,
En door mijn onderdruckingh, krom;
Sulcks, dat ick niet bekom'?
3 Gunt, dat uw trouw, uw licht, my leyde;
My brenge, daer ghy u onthoud;
Op uwen bergh; dien ghy my seyde,
Dat sich uw Heyligheyd bereyde,
Om daer uw huys te sien gebouwt,
Daer in ghy woonen soud.
4 En dat ick in-ga, tot des Heeren,
Den altaer Gods van mijn genucht;
Tot u, mijn Heer; die, u ter eeren,
Sult mijnen rouw in vreughd verkeeren;
En doen mijn harp, in bly gerucht,
Af-leggen haer gesucht.
5 Wat buyght ghy ne'er? Mijn ziel, wat reden
Is hier, dat ghy onrustigh zjit?
Hoopt op den Heer, wiens mogentheden,
Wiens lof by my sal zijn beleden.
Hy ist, die my gestaegh bevrijd;
Mijn eenigh God altijd.
|
|