Het nieuwe werck der psalmen van den koningh David
(1659)–Cornelis Boey– Auteursrechtvrij
[pagina 68]
| |
voor oogen;
Hy vreest hem niet. Want siet, hy vleyt
Sich selfs in ongerechtigheyd,
Die niet is te gedoogen.
Sijn mond richt list en onrecht aen;
Tot wel-doen wil hy niet verstaen;
Argh denckt hy op sijn leger.
Sijn wegh is boos, gelijck men siet;
Dat quaed is, en verwerpt hy niet;
Maer blijft een onrechts-pleger.
2 O Heer, uw goedertierentheyd,
Is heel den Hemel door verbreyd;
Vw waerheyd, boven wolcken;
Vw recht en oordeel, diep en hoogh;
Als d'af-grond, als uw bergh, in 't oogh.
Ghy hand-haeft Vee en Volcken.
Dies vluchtens' alle na uw perck,
Om in de schaduw van uw vlerck,
Te schuylen en te rusten;
Sy worden droncken van uw vet,
Ghy drenckts' en over-schencktse met
De beeck van uw wel-lusten.
3 Want by u is des levens vloet;
In uw licht sien wy 't licht ontmoet.
Laet sich uw gunst uyt-recken,
Op die u kennen, Heer, en doet,
Vw rechten, over dien 't gemoed
Oprecht en vroom is, strecken.
Laet my geen grootsche voet vertre'en,
Geen godloos' hand oyt drijven he'en,
Of gunts en we'er doen swerven.
| |
[pagina 69]
| |
Alwaer de Boos' ons de'en te kort,
Zijn sy gevelt en ne'er-gestort.
Sy staen niet op, maer sterven.
|
|