Der leken spieghel
(1844-1848)–Jan van Boendale– AuteursrechtvrijLeerdicht van den jare 1330
[pagina I]
| |
[Eerste deel]Inleiding. | |
[pagina III]
| |
Inleiding.‘Dat zou eene schoone vaderlandsche onderneming zijn, van den Lekenspieghel eenen afdruk te geven’Ga naar voetnoot(1): ziedaar het oordeel van hoffmann von fallersleben, uitgesproken in een tijd, toen de oude Nederlandsche letterkunde nergens minder geacht werd dan in haar eigen vaderland. Doch de wakkere vreemdeling, die den rijkdom en het belangwekkende dier letterkunde schier als eene ontdekking aan Nederland verkondigde, was met al zijne geestdrift niet in staat, de onverschilligheid te verbreken, die de gedenkteekenen van den geest der vaderen destijds met koele minachting bejegende, en de poëzij der middeleeuwen, niet onderzocht of beoefende, maar gemakshalve als iets belagchelijks uitkreet. Weinig hoop mogt hij voeden, | |
[pagina IV]
| |
dat de wensch, door hem geuit, tot vervulling zou komen; de tijd van huydecoper en clignett was voorbij, en zoo al deze of gene liefhebberGa naar voetnoot(1) kleine fragmenten aan den dag bragt, van ernstig en volhardend onderzoek was geene sprake, voor groote ondernemingen deinsde men terug, en de Lekenspieghel bedroeg meer dan 20,000 verzen! Wel had dus bilderdijk grond voor zijne meening, dat ‘het zeker niet te verwachten was, dat dit handschrift licht uitgegeven zou worden’Ga naar voetnoot(2). | |
[pagina V]
| |
En thans, het vierde eener eeuw is naauwelijks verloopen, en de wensch van hoffmann is vervuld, de Lekenspieghel ziet het licht, toegerust met alles wat eene uitgave schijnt te vereischen. Waaraan zullen wij die onverwachte uitkomst toeschrijven? Is het alleen onze eigen ijver, die over alle beletselen zegepraalde? Verre vandaar. Onze arbeid is slechts het uitvloeisel van den tijd die ons het aanzijn gaf en de rigting onzer studie bepaalde. Neen, wij mogen het erkennen, dat een betere geest in ons vaderland begint te ontwaken, dat het nationale gevoel sterker is opgewekt, dat de eigene letterkunde, ook van vroegere eeuwen, allengs hoogere belangstelling wekt, meer vlijtige beoefenaars vindt. Lang, het is waar, werd de stem, die uit Duitschland opging ten behoeve onzer middeleeuwsche letteren, hier te lande vruchteloos vernomen; maar eindelijk, door het herboren België krachtig herhaald, vond zij ingang in Nederlandsche ooren en harten; en een wetenschappelijke ijver is opgewekt, die steeds ruimer en ruimer werkkring zoekt, jaar op jaar gedenkteekenen der oude poëzij uit het duister te voorschijn brengt, en telkens de geschiedenis der Nederlandsche beschaving met nieuwe en schoone bladzijden verrijkt. Wij inzonderheid, leden dezer Vereeniging, die reeds zooveel aan het licht mogt brengen, zijn aan het einde van onzen vijfjarigen arbeid deze erkentenis verschuldigd aan den vaderlandschen geest onzer landgenooten, die onze pogingen ten einde toe ondersteunde, cn daardoor het bewijs leverde, dat thans niet meer vergeefs de belangstelling wordt ingeroepen. waar het | |
[pagina VI]
| |
de eer van het vaderland geldt. Het is dan ook minder aan verflaauwde deelneming van het publiek, dan wel aan bijzondere oorzaken toe te schrijven, dat eerlang onze Vereeniging zich zal ontbinden, in de hoop en verwachting niettemin, dat de taak, waaraan zij zich wijdde, ook verder niet verwaarloosd ter neder zal liggen. Men houde mij deze uitweiding ten goede, waartoe ik verlokt werd door de gedachte aan het naderend einde eener Vereeniging, op welker volbragten arbeid wij met eenige zelfvoldoening mogen terugzien. Keeren wij thans tot ons onderwerp terug, en zien wij, of de Lekenspieghel inderdaad aanspraak mag maken op de hooge schatting, die in het oordeel van hoffmann ligt opgeslotenGa naar voetnoot(1). |
|