Lekenspiegel
(2003)–Jan van Boendale– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||
het beste kunnen besturen tot nut van het volk en ter ere van God. Hun lichaam en ziel zijn onderpand voor hun land, hoe zij zich ook gedragen. Ik heb gelezen dat een heer, of het nu een koning, een hertog of een graaf is, de volgende zeven eigenschappen dient te bezitten. Hij moet:
Nu zal ik u uitleggen welk nut elke eigenschap heeft.
Ad 1 Als zij God liefhebben en Hem boven alles plaatsen, hebben ze ontzag voor Hem en houden ze zich verre van wat tegen Gods wil is. Daarbij voldoen zij wat ze Hem verschuldigd zijn. God is hun dan gunstig gezind en verleent hun rijkdom en eer, zoals een heer behoort te hebben.
Ad 2 De tweede eigenschap betreft rechtvaardigheid in woord en daad en het uitspreken van een rechtvaardig oordeel over iedereen, zelfs over vrienden en familieleden. Dan houden zij zich aan het gebod van Onze Heer en zijn ze eervol en volmaakt rechtvaardig. Daarin ligt alle zaligheid. Ook krijgen ze daardoor veel lof. Slechteriken moeten ontzag voor hen hebben. Landsheren doen dan waarvoor ze zijn aangesteld, want ze kregen het vermogen en de macht op aarde ieder mens het zijne te geven, | |||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||
om geweld en valsheid tegen te gaan, om een einde te maken aan alle kwaadaardigheden en de arme drommels met recht te beschermen tegen de rijken. Hierom zijn landsheren boven alle andere mensen verheven.
Ad 3 De derde eigenschap gaat over wijsheid en bescheidenheid: ze hebben niets minder dan dat nodig. Wie een land moet regeren, heeft onmetelijk veel wijsheid nodig en goede raadslieden, want er gebeuren veel verschillende dingen in een land. Wijsheid is vereist voor een goed besluit. Een wijs man zegt: - ‘Wee het land dat in de handen raakt van een kind!’ Een andere wijze geeft het volgende in overweging: - ‘Wee het land, waar de vorst vroeg eet!’ Dit wil zeggen dat heren zich er altijd op moeten toeleggen om nuchter en sober te zijn en zuinig te zijn met wijn, zodat die hun verstand niet afleidt van het juiste oordeel. Het vreselijkste wat er bestaat, is een landsheer die zich gedraagt als een ongelikte beer en die zijn grenzen te buiten gaat. Daarom moeten heren alles altijd met groot inzicht en welberaden besturen.
Ad 4 De vierde eigenschap is beleefd en welwillend zijn. Dit hoort onderdeel uit te maken van hun manieren. Bij een heer horen immers standvastige en hoofse taal, vriendelijkheid, aardigheid tegenover het personeel, mededogen en zachtheid. Dan zal hij zeer geliefd zijn onder zijn mensen. En het kost ook nog eens niets om zich aldus te gedragen! Hoe hoger de heer geplaatst is, hoe meer zijn eer gebaat zou zijn bij nederigheid en maathouden, zowel qua woorden als qua uiterlijk vertoon. Want uit nederigheid kan alles voortkomen wat een mens volmaakt kan maken. Het is al vaak gezegd: hoe hooghartiger, hoe slechter de manieren! Bij verheven en overmoedig gezelschap mag men zich echter trots gedragen, als het niet anders kan. Wie dit in de juiste situatie weet te doen, is wijs. | |||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||
Ad 5 De vijfde eigenschap is een goed ontwikkeld eergevoel en vrijgevigheid. Wat heeft het voor zin dat ik er lang op inga? Mildheid is zo'n hoge deugd dat er door levenden nauwelijks genoeg over gezegd zou kunnen worden. Een heer die op het juiste moment weet te geven, valt niets zwaar; zijn tenten krijgen een goed verschanste en betrouwbare plaats, niemand wil hem kwaad berokkenen, heel de wereld is zijn vriend (dit heeft hij met zijn geven verdiend), heel het volk zet zich in voor zijn voordeel, hij is overal welkom, hij vindt vrienden in elke stad en zijn wensen worden beter opgevolgd. Een vrekkige en hebzuchtige landsheer kan net zoveel eer hebben als de kennis van een kind van één jaar over astronomie. Geven doet een man die op het juiste moment en met de juiste instelling geeft, in aanzien stijgen. Ik zal nu ophouden met mijn uitleg over het onderwerp geven, want ik zal er hierna nog op terugkomen.
Ad 6 De zesde eigenschap die een heer moet hebben is moed en dapperheid. Als een heer samen met zijn volk ten strijde trekt, moet hij een blij en onbevreesd gelaat tonen. Ook moet hij zich zo dapper opstellen in de strijd dat de moed van heel het volk bij het zien van zijn gelaat aangewakkerd wordt. Hij moet zijn volk ook opbeurend toespreken, want dat zal hun dapperheid doen toenemen. De landsheer moet vooraan in de gelederen ten strijde trekken en hij moet zijn legerscharen ordenen en strategisch aansturen. Zelf moet hij zich bij de laatst opgestelde legerscharen vervoegen en zich begeven onder de besten, want hij is de opperbevelhebber. Als alleen hij zou bezwijken, zou heel het leger in de war en machteloos zijn. Want als het hoofd ermee ophoudt, stoppen ook alle ledematen. Daarom moet de heer zich ophouden te midden van de achterste linies. En ook al ziet de heer dat de voorste linies op de vlucht slaan, dan nog moet hij voorwaarts trekken of op zijn plaats blijven en zich dapper tonen. De vluchters zullen zich dan snel schamen voor wat ze hebben gedaan en meteen terugkeren om met eer een gemakkelijke | |||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||
zege te behalen. Maar als de heer bang is en terugwijkt, verliest hij meteen de strijd. Dit is een bekend gegeven. Het lichaam van de heer is onderpand voor heel het volk dat verzameld is. Ook zullen heersers van omliggende landen hem eerder met rust laten en hem niet aanvallen, als hij niet laf is. Hierom moeten heren dapper zijn, heb ik gelezen.
Ad 7 De zevende eigenschap waarover heren dienen te beschikken, is dat zij hard moeten optreden tegen slechteriken die zich bezighouden met geweld en leugens en graag onschuldige mensen te pakken nemen. Hierom moeten heren hun land vrijhouden van al het geboefte. Want het gespuis zal zijn land verlaten, omdat het bang voor hem is. De deugdzame mensen zullen hierdoor een veilig gevoel krijgen.
Dit zijn zeven eigenschappen die een landsheer moet hebben. Wie er ook maar eentje mist, is geen volmaakt landsheer! | |||||||||||||||||||
Hoe men een stad dient te besturenWie een stad wil besturen, moet de volgende punten in acht nemen:
| |||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||
Dit zijn voorschriften van oude wijzen. De stad waar een van deze punten niet in ere wordt gehouden, verkeert in gevaar. |
|