Lekenspiegel
(2003)–Jan van Boendale– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 92]
| |
Proloog van het Tweede boekAlle deugden komen voort uit God. Wat Hij her en der uitdeelt, maakt voor Hem niets uit, want de schatkist met zijn deugden is bodemloos. Gods goedertierenheid overtreft echter al zijn andere werken, zoals een geleerde klerk ons duidelijk maakt. Zou God alleen maar zijn gerechtigheid laten gelden, dan zou Hij voortdurend de zonden van de mensen moeten bestraffen. Maar goedertierenheid kan het vertoornde gemoed van God, Onze Heer, zó verzachten dat Hij wacht met het nemen van wraak tot de mens boete doet. Als de mens dan nog niet tot inkeer is gekomen, zal Hij hier en daar wraak nemen. Hij zal het nooit vergeten. Toen de wereld nog maar net bestond, heeft God heel snel wraak genomen. Maar sinds Hij zelf mens is geweest door zelf een menselijke gedaante aan te nemen via een Maagd, wordt zijn wraak vaak uitgesteld. Dat Gods goedertierenheid zo groot is, kunnen we waarnemen in het feit dat Hij zijn Zoon niet spaarde: Hij zond Hem naar dit tranendal waar Hij op beklagenswaardige wijze de dood vond om ons uit de nood te helpen, zoals u in dit Tweede boek op fraaie en heldere wijze uiteengezet zal worden. Moge God me dit werk op zo'n wijze laten voltooien dat zijn eer en lof bezongen wordt. |
|