Lekenspiegel
(2003)–Jan van Boendale– Auteursrechtelijk beschermd48 De afgoden van het volk en over de verdorvenheid van de jodenTussen David en de geboorte van Christus verstreken duizend jaar. In die periode werden de mensen op aarde zo verdorven en gingen ze zo op in zedeloosheid en ongeloof dat ze het leven dat hun voorvaderen eertijds leidden totaal vergaten. Het volk had God afgezworen Die hemel en aarde schiep, aanbad afgoden en deed precies wat de duivels wilden. Ze hadden gouden en zilveren beelden van deze afgoden laten maken die vanbinnen hol waren. Daar zaten duivels in die eenieder antwoord gaven op de vragen die hij stelde. Op jammerlijke wijze draaiden de duivels de mensen een rad voor ogen, zodat ze naar de hel werden afgevoerd. Dit kwaad werd bedreven door alle mensen, groot en klein, in de hele wereld, met uitzondering van een groep joden. Die bleven nog geloven in die God Die Mozes de geboden had gegeven en in Wie hun voorvaderen (Abraham, Isaac en Jacob) hun vertrouwen stelden: God Die hemel en aarde schiep vanuit zijn oneindige goedheid. Ofschoon deze joden voorwaar de beste ter wereld waren, verzaakten ze God vaak wanneer Hij hun voorspoed gaf en ze hun vijanden liet overwinnen. Dan wilden ze Hem niet meer kennen en lapten ze de wet aan hun laars. Wanneer Hij hun vervolgens tegenspoed, ellende en ergernis zond en hun de overwinning onthield, keerden ze zich weer tot God en leefden ze weer volgens de geboden en de wet. Ze kenden eigenlijk nooit langer dan dertig jaar voorspoed. Zij verwaarloosden God zodat | |
[pagina 89]
| |
Hij hen ongelukkig maakte en hen door vijanden onder de voet liet lopen. Tegenwoordig vindt men op vele plaatsen nog steeds mensen die zich God alleen herinneren als ze in de narigheid zitten en tegenslag te verduren krijgen, en niet als ze voorspoed hebben. De joden, moet u begrijpen, zijn van nature boos op elkaar en hardvochtig jegens elkaar. De een heeft geen vertrouwen in de ander. Ze zijn hebzuchtig, gierig, rusteloos, zondig en listig. Ze worden gehaat door alle volkeren ter wereld; ze worden verstoten en geminacht; niemand bekommert zich om hen. Deze joden hebben de pest aan alles wat niet-joods is. Dat zouden ze willen uitroeien en verdelgen als ze de macht daartoe zouden bezitten. Maar God heeft hun macht gebroken, zodat ze zelfs niet tot de kleinste naties behoren en door de hele wereld moeten zwerven. Ze zouden allang vernietigd zijn als de heren hun geen vrijheden zouden verlenen omdat ze hen nodig hebben. Ze hebben geen eigen koning en geen eigen land, maar ze verkeren als onvrijen en lijfeigenen toch met de hoge heren. Aan bijbel, psalmen en profeten hechten ze geloof. Ze menen te weten dat de Messias zal komen om het volk te verlossen. Maar dat is Christus, naar onze vaste overtuiging. Ze willen niet toegeven dat de Messias al gekomen is en voor elkaar heeft gekregen wat hun geschriften vertellen. Toch hebben ze op vele plaatsen opgetekend wat de profeten leren, namelijk de heilbrengende komst van Onze Heer. Maar dat helpt allemaal niets. Hun harten zijn zo versteend dat ze koppig blijven vasthouden aan hun geloof, wat men hun ook verkondigt of preekt. Ik las dat Flavius Josephus,aant. de geschiedschrijver van de joden en een wijs en verstandig geleerde, Christus veel lof toezwaait. Josephus beweert: - ‘Hij was een mens in het land van de joden. Voorwaar, ik zou Hem wel een mens durven noemen, want Hij verrichtte zoveel wonderen en was zo'n groot leraar dat zijn leven en zijn | |
[pagina 90]
| |
macht boven de menselijke natuur uitstegen. Met zijn leer wist Hij joden, heidenen en heel veel ander volk aan Zich te binden.’ Josephus schrijft bovendien in zijn geschiedenis onomwonden over de heilbrengende dood van Christus en over zijn opstanding. Daaruit zou men kunnen opmaken dat Hij mens én God was. Maar de joden zijn zo zot en verdwaasd dat niemand van hen dat gelooft, hoewel Josephus over wie ik vertel zelf toch ook een jood was. Toen Alexander de Grote op gewelddadige en rampzalige wijze heel de wereld door trok en aldus Gods toorn wreekte, sloot hij pijlsnel een groot aantal mensen op in een dal tussen bergen waar een rivier omheen stroomt. Daar zullen ze nooit meer uit komen. Toch geloven de joden dat deze mensen zullen ontsnappen en heel de wereld zullen veroveren, zoals u in het vierde boek zal worden uitgelegd. De Heilige Kerk heeft bevolen om de joden in leven te laten en onder christenen te laten leven, en wel om drie redenen. Ten eerste komt onze wet uit de hunne voort. Met andere woorden: de joodse wet is de dode moeder van de onze. Op de tweede plaats moet men niemand dwingen christen te worden. Want gedwongen bekeerlingen zijn niet te vertrouwen. Hoe men het ook wendt of keert, bekering moet uit vrije wil geschieden. De Heilige Kerk heeft toegestaan dat niemand tot het geloof gedwongen kan worden, maar dat haar schoot altijd voor allen openstaat. Wie ook op welke tijd dan ook om genade vraagt, zal die te allen tijde krijgen. De derde reden is dat als de joden zouden beseffen dat de Dag des Oordeels nadert en zij zich voor niets aan hun geloof hebben vastgeklampt, dat ze zich dan allemaal zullen bekeren tot ons geloof en hun dwaalleer helder zullen inzien. Maar niemand kan nagaan of het nog lang of kort duurt tot de Jongste Dag. Dit zijn de redenen waarom de Kerk de joden gedoogt.
Het eerste boek ga ik nu afsluiten. Hierin kunt u een deel van | |
[pagina 91]
| |
het leven van de aartsvaders vinden en ook hoe Seths geslacht werd verheven. Adams afstamming loopt door tot Maria, koningin der hemelen, met wie het tweede boek zal beginnen. Daarin zijn ook weer hier en daar vele nuttige lessen opgenomen tot voordeel en zaligheid van ziel en lichaam. Wat u tot nu hebt vernomen, komt allemaal uit het Oude Testament. Luister verder naar het Nieuwe, mits God me dat vergunt. |
|