| |
| |
| |
Nawoord
Onbekend maakt onbemind
Het Boek van de wraak Gods (in het Middelnederlands het Boec van der wraken), ontstaan in Antwerpen rond het midden van de veertiende eeuw, behoort tot het soort teksten dat historici te ‘literair’ en literatuurhistorici te ‘historisch’ vinden. De tekst bevindt zich daardoor in een soort niemandsland, dat door weinigen wordt betreden. Er is sinds het verschijnen van de editie, die in 1869 in het licht werd gegeven door F.-A. Snellaert, wel een aantal belangstellende onderzoekers geweest, maar hun oordeel loog er vaak niet om en viel zelden uit in het voordeel van de auteur. Men betrapte hem op een gebrekkige structuur, herhalingen, inconsequences, onwetenschappelijke en weinig kritische omgang met bronnen, weesrijmen, en wat al niet. Als verklaring werd gewezen op de hoge ouderdom van de auteur en diens afnemende verstandelijke vermogens. Het beeld dat zo werd opgeroepen, inspireerde natuurlijk niet of nauwelijks tot verder onderzoek, en de tekst bleef ongelezen.
Het gaat niet aan om alle kritiek op het Boec van der wraken weg te wuiven. Sterker nog: er kan zelfs een schepje bovenop worden gedaan. Ik geef een voorbeeld. Boendale (want hem houd ik voor de auteur) vertelt in deel iii, hoofdstuk 15 een wonderlijk verhaal over een pastoor uit een Pools stadje waar de pest op desastreuze wijze had huisgehouden. Boendale doet het in dit verhaal voorkomen alsof de landsheer van de pastoor een hertog is (in werkelijkheid was Polen een koninkrijk). De ‘hertog’ van Polen wordt bovendien nog eens voorgesteld als een leenman van de koning van Hongarije (wat in werkelijkheid niet zo was). Boendale mag dan hebben naverteld wat hem in Antwerpen ter ore was gekomen, gezien de Hanze-contacten van tal van Zuidnederlandse steden met de landen rondom de
| |
| |
Oostzee, vormen beide vergissingen een opmerkelijke blinde vlek. (In de Aantekeningen worden nog enkele slordigheidjes vermeld.)
Het moet echter niet bij kritiek blijven, en de kritiek moet al helemaal geen argument vormen om de tekst dan maar terzijde te schuiven. Het Boec van der wraken is namelijk onze aandacht alleszins waard. Sinds de historiserende, contextgerichte benadering van literatuur in het begin van de jaren tachtig de wind in de zeilen heeft gekregen, is de aandacht voor ‘niet-literaire’ literatuur enorm toegenomen. Langzamerhand is het inzicht gegroeid dat die massa van niet strikt literaire teksten vaak verrassende inzichten biedt in de dagelijkse leefomstandig- heden, denkbeelden, oordelen, voorkeuren, dromen en angsten van de middeleeuwse mens. Zo ook Boendales Boec van der wraken.
| |
De Antwerpse School
Het Boec van der wraken wordt traditioneel tot de Antwerpse School gerekend. Met deze misschien wat al te modern aandoende term wordt het volgende bedoeld. Vanaf het midden van de twaalfde eeuw komt de wereldlijke literatuur, zoals bekend, allereerst tot bloei aan de adellijke hoven. Dan treedt in de eerste helft van de veertiende eeuw vrij onverwacht een stedelijk literatuurcentrum op de voorgrond: Antwerpen, op dat moment na Brussel en Leuven de derde stad van Brabant. Over een periode van ongeveer vijfendertig jaar ontstaan in totaal meer dan zestigduizend Middelnederlandse verzen en een omvangrijke prozatekst. Het gaat om Brabantsche yeesten, Sidrac, Korte kroniek van Brabant, Der leken Spiegel, Jans teesteye, Van den derden Eduwaert, Melibeus, Dietsche doctrinale, Boec van der wraken en Hoemen ene stat regeren sal (de Bijlage op p. 133 biedt een chronologisch overzicht). Ook de totstand- | |
| |
koming van de beroemde Lancelotcompilatie - het vlaggeschip van de Middelnederlandse Arturliteratuur - wordt wel in Antwerpen gesitueerd, en naar het zich laat aanzien, zijn er nog meer handschriften aan te wijzen die in de havenstad aan de Schelde zijn ontstaan.
Jan van Boendale lijkt de drijvende kracht te zijn geweest achter deze vroege bloei van Antwerpse letterkunde. Minstens de helft van de zojuist opgesomde werken is zo goed als zeker van zijn hand. Hij schreef dan ook herhaaldelijk dat hij altijd aan het lezen of aan het schrijven was. In de Antwerpse teksten komen twee tendensen naar voren: (leken)ethiek en geschiedenis. In het Boec van der wraken lijken beide tendensen naar elkaar toe te buigen, waarbij de tweede echter in dienst blijft staan van de eerste.
Hoewel ontstaan in de stad, zou het te ver voeren de Antwerpse literatuur integraal als stadsliteratuur te karakteriseren. Toch is een stedelijke thematiek en een stedelijk geïnspireerde ethiek, met zekere nadruk aanwezig in de teksten. Boendale licht zich tot een stedelijke bestuurselite (het patriciaat), maar ook tot hoge Brabantse edelen, die in bestuurlijk opzicht meestal wel iets met de stad te maken hadden. Ook de hertog van Brabant werd door Boendale niet vergeten: Jan iii (reg. 1312-1355) kreeg afschriften aangeboden van Der leken Spiegel en het Boec van der wraken, zij het echter in tweede instantie (zie ook hierna). Of ging achter de schenking van deze exemplaren wellicht (mede) een bewuste politiek schuil van het Antwerpse stadsbestuur? Concrete opdrachten van de zijde van Jan iii zijn in elk geval niet bekend.
| |
Eindtijdverwachtingen van een Antwerpse stadsklerk
Het Boec van der wraken vormt een goede representant van wat men zich bij de literatuur van de Antwerpse School moet voor- | |
| |
stellen. Door de ogen van een veertiende-eeuwse stadsklerk werpen we een blik op de geschiedenis, van Noach tot en met de Hoekse en Kabeljauwse twisten rond het midden van de veertiende eeuw. Daarbij stelt de auteur keer op keer vast dat hij in zijn eigen tijd de tekenen van de eindtijd bespeurt.
Jan van Boendale was er heilig van overtuigd dat de geschiedenis ten einde liep. In de middeleeuwen was men gewend de geschiedenis in zes of zeven tijdperken in te delen. Het laatste tijdperk was ingegaan met de geboorte van Christus en had nu al langer geduurd dan een van de tijdperken die eraan vooraf waren gegaan. De schepping was in de ogen van middeleeuwers een tijdelijke aangelegenheid. Het begin lag vast: 5199 jaar voor de geboorte van Christus. Hoe lang het eind echter op zich zou laten wachten was allerminst bekend:
Merk echter op aan de hand van vele bewijsgronden die ik u zal meedelen, dat het einde nabij is, zoals ik geschreven vind. Daarom moeten we altijd ten volle op onze hoede zijn omdat de dag zal komen die geen mens ontvluchten kan. ‘Wees waak- zaam,’ zegt Onze Heer in de bijbel, ‘want u kent tijd noch uur.’ [...] De zwaarste straf van alle zal in het laatste tijdperk geschieden. Deze zal heviger zijn dan elk van de straffen afzonderlijk die daarvoor ooit voorkwamen, heviger zelfs dan alle straffen te zamen. (II 4)
Tegen de achtergrond van deze onzekerheid is het goed te begrijpen dat in de middeleeuwen nogal wat waarde werd gehecht aan voorspellingen. Met het verschijnsel als zodanig was men bekend uit de bijbel. Veel middeleeuwse profetieën waren geschreven in de taal van de clerus, het Latijn, en waren daardoor voor velen omgeven met een aura van authenticiteit en betrouwbaarheid. Op den duur doen ze ook hun intrede in de volkstalen van Europa. In de Middelnederlandse literatuur zijn de profetieen in de zogenaamde vijfde partie van de Spiegel
| |
| |
historiael van Lodewijk van Velthem het bekendst. Het optreden daarvan kan overigens in verband worden gebracht met de grote hongersnood van 1315.
Boendale wist dit soort teksten blijkbaar te vinden. In het Boec van der wraken maakt hij gebruik van de Revelationes van Pseudo-Methodius (door Boendale ook al benut als bron in Der leken Spiegel) en de Sybilla Tiburtina, die hij afwisselend en soms parallel benut en met elkaar in verband probeert te brengen. Zelfs het zogenaamde visioen van Pseudo-Johannes van Parma (circa 1302/1303), geschreven door de Italiaan Robertus de Rupi Alta, lag op zijn schrijftafel. Aan de hand van deze drie eschatologische teksten schetst hij zo concreet mogelijk - en, het zij toegegeven, ook wel eens een tikje verwarrend - de ontwikkelingslijnen waarlangs de geschiedenis zich in zijn ogen naar het einde beweegt.
Zoals een arts de diagnose van een zieke opstelt, zo ‘leest’ Boendale de tekenen des tijds. Koning Edward iii van Engeland is naar zijn stellige overtuiging de voorlaatste koning. Daarna zal, vanuit de ‘wateren van Ethiopië’, de eindkeizer ten tonele verschijnen. Deze zal Constantijn heten en als koning over Rome en Griekenland regeren. Hij zal successievelijk het keizerrijk herwinnen en het Christendom in ere herstellen. Na nog heel veel strijd volgt op den duur de geboorte van de antichrist, die definitief het einde inluidt. Het einde van de tijd, van de geschiedenis wel te verstaan. De auteur maakt dat zelf natuurlijk niet meer mee, hij hoopt al eerder in de hemel te zijn opgenomen. Het is dit rotsvaste geloof in de uiteindelijke hereniging met God na het aardse leven, die een verklaring biedt voor het feit dat Boendale geen wanhopige, hysterische of zelfs maar troosteloze indruk maakt. Vanuit zijn geloof beschikt hij over de rust en het vertrouwen om zijn publiek een probaat medicijn voor te zetten.
| |
| |
| |
Deugdzaam leven als remedie
Boendale wijst zijn lezers erop dat het van cruciaal belang is om deugdzaam te leven, dat wil zeggen volgens de christelijke normen en waarden, en zelf actief te zorgen voor het verwerven van het eigen zieleheil. De verantwoording hiervoor ligt, wat Boendale betreft, in de eerste plaats bij ieder individu afzonderlijk. Men dient zich toe te leggen op een godvruchtig leven, en ontzag te hebben voor God en Zijn schepping. Daardoor wordt alles en iedereen in zijn waarde gelaten, God zowel als de medemens, en komt men zelf tot volle ontplooiing. In de proloog van het Boec van der wraken spreekt de auteur dan ook de wens uit dat zijn tekst bij zal dragen aan de godvruchtigheid van de lezer.
Aan de hand van (reeksen van) historische voorbeelden, maakt de auteur zijn publiek duidelijk waar en hoe Gods straffende hand zichtbaar wordt in de geschiedenis. Dat verschaft hem als auteur een aanleiding om te analyseren welk zondig gedrag daaraan ten grondslag ligt. Vooral waar het eigentijdse kwesties betreft, wordt het publiek keer op keer uitgenodigd bij zichzelf te rade te gaan om uit te maken of men het al dan niet eens is met de analyses en oordelen van de auteur. Zo komt een historisch getinte zondenspiegel uit de verf, die als ‘leerboek’ dienst kan doen in de eigen tijd. Binnen het spectrum van afkeurenswaardige zonden, zijn het op de eerste plaats de talrijke vormen van hebzucht en hoogmoed die de toorn van God blijken op te roepen. Wie getroffen wordt door de goddelijke straf hoeft alle hoop daarentegen nog niet te laten varen. Tel- kens maakt de auteur duidelijk dat de getroffene er juist tevreden mee moet zijn dat de straf reeds tijdens het aardse leven mag worden uitgeboet:
Maar wanhoop niet, welke straf God u ook stuurt, want aan de hand daarvan zult u er zeker van zijn dat u in de hemel komt. (II 14)
| |
| |
De weg die naar de hemel voert, is kortom een lijdensweg. Maar aan de aardse straf komt spoedig een eind, terwijl de straf in de hel eeuwig duurt (I 9).
| |
Boendales wijde blik
De historische exempelen in het Boec van der wraken zijn niet chronologisch geordend. Helden als Alexander de Grote en Godfried van Bouillon, pausen uit diverse eeuwen, een niets-vermoedende priester die in opdracht van graaf Willem iv van Holland wordt vermoord, Romeinse senatoren, twee Utrechtse gezellen die een reis ondernemen naar het Heilige Land enzovoort passeren in schijnbaar willekeurige volgorde de revue. Zoals uit de voorbeelden blijkt, biedt de tekst niet alleen in chronologisch opzicht een breed perspectief, maar blijft hij in geografisch opzicht bovendien niet beperkt tot Brabant en de directe omgeving. Boendale heeft een wijde blik en navenant brede belangstelling, en combineert naar eigen inzicht en naar bevind van zaken. Achteraf bezien is het eerder óns probleem dat sommige namen van historische figuren in de geschiedenisboekjes terecht zijn gekomen en andere niet.
Bij het verzamelen van gegevens baseerde Boendale zich onder meer op schriftelijke bronnen. De ideële basis wordt gevormd door de bijbel. Ook de apocriefe boeken (de bijbelboeken die niet als echt werden erkend) fungeerden als bron. Dit hechte theologisch fundament is door de hele tekst heen aanwezig in de vorm van talrijke citaten en parafrases. Het staat overigens nog te bezien of Boendale de bijbel daad- werkelijk bij de hand had: in Der leken Spiegel blijkt hij voor deze stof namelijk bijna geheel uit het geheugen te hebben geput.
Van centraal belang zijn voorts de drie eerdergenoemde Latijnse bronnen van eschatologische aard: de Revelationes van
| |
| |
Pseudo-Methodius, de Sybilla Tiburtina en het visioen van Pseudo-Johannes van Parma. Boendale grijpt ook meer dan eens terug op werk van eigen hand, dat hij blijkbaar in zijn privé-bibliotheek, of in elk geval binnen handbereik had staan. Vaak gaat het om denkbeelden die hij al eens eerder had opgeschreven, soms om citaten. Er is verband met Der leken Spiegel (circa 1325-1330), Jans teesteye (tussen 1330 en 1334), Van den der den Eduwaert (kort na 1340) en de Brabantsche yeesten (zie voor de gebruikte versie hierna). Zoals een goed middeleeuws historicus betaamt, beroept Boendale zich ook op ooggetuigen en laat hij niet na hun integriteit en betrouwbaarheid te onderstrepen. Voor wat de geselaarsprocessies betreft, verschaft hij zijn publiek zelfs een zeldzaam keurmerk van betrouwbaarheid: hij zegt de bijzondere rituelen met eigen ogen te hebben aanschouwd.
Een gelukkige omstandigheid wil dat Boendales betrouwbaarheid juist in dit laatste geval uit onverwachte hoek kan worden bevestigd: een miniatuur van de geselaarsprocessie in de Annates van Gilles le Muisit (Doornik, 1352) beeldt op exact dezelfde wijze de kleding en attributen af die Boendale in deel iii, hoofdstuk 15 tot in detail beschrijft (Brussel, Koninklijke Bibliotheek Albert 1, 13076-77, f.16v).
| |
Rechtvaardigheid, paus en keizer
Gebeurtenissen uit de eigen tijd en het kritisch commentaar daarop van de zijde van de auteur, doen Boendale kennen als iemand die op bijbels gezag geloofde in de onmisbare functie van de keizer. Christus had in de bijbel gezegd dat er twee zwaarden zouden zijn en dat dat genoeg was. Dat betekende dat de paus een zwaard toekwam om op geestelijk terrein te regeren, de keizer moest dat doen op wereldlijk gebied. De ene heerser kon niet buiten de andere, en als het evenwicht zou
| |
| |
worden verstoord, zou de Kerk ten onder gaan. Paus en keizer waren geroepen in eendracht toe te zien op de instandhouding (of het herstel) van de door God geschapen orde, die geent was op het beginsel van rechtvaardigheid.
De beginselen van recht en rechtvaardigheid waren vanuit Boendales dagelijkse omstandigheden vanzelfsprekend hoogst actueel. Als klerk van het stadsbestuur van Antwerpen wist hij waar hij het over had. Handhaving van de wet lag natuurlijk in het verlengde van rechtvaardigheid. In het Boec van der wraken richt de auteur zich telkens tot bestuurders, zowel op wereldlijk (de keizer, vorsten, stadsbestuurders) als op geestelijk terrein (de paus, prelaten, priesters). De directe aansprekingen in de tekst zijn in een aantal gevallen natuurlijk op te vatten als literaire constructie. Ze maken aan het daadwerkelijke publiek duidelijk wat Boendale zou wíllen zeggen tegen de paus en zou willen zeggen tegen de vorsten die hij in gedachten had.
De directheid van Boendales kritiek is soms onthutsend. Hij blijkt een geengageerd dichter te zijn die hartstochtelijk voor zijn mening durfde uit te komen. Binnen de marges waarbinnen de middeleeuwse dichter vrijheid van spreken had, maakte Boendale daar ten volle gebruik van, en trok hij fel van leer tegen tal van misstanden en het schandelijke gedrag dat hij om zich heen bespeurde. En het patroon is telkens hetzelfde: hebzucht en hoogmoed verdringen het algemeen belang (een sleutelbegrip bij Boendale) ten onrechte naar de achtergrond. Waar de auteur door het noemen van concrete namen soms heel direct werd in zijn kritiek, verantwoordde hij zijn handelwijze door op te merken dat men kon leren van de fouten van anderen (I ii).
Vooral de geestelijkheid moest het ontgelden bij Boendale, maar ook het volk en actuele ontwikkelingen op het gebied van mode en muziek konden rekenen op zijn kritische aandacht. Alles was immers geschapen vanuit het beginsel van rechtvaardigheid, dat orde en harmonie impliceerde. Alles wat daarvan
| |
| |
afweek, was verdacht en betekende een regelrechte bedreiging voor het gewenste evenwicht of vormde zelfs een aanwijzing voor het naderende Laatste Oordeel (II 6). En er was nogal wat mis in de ogen van Boendale. Het was zo erg gesteld in zijn tijd, dat de gedachte bij hem post kon vatten dat de eindtijd metterdaad was aangebroken.
|
|