Boek van de wraak Gods
(1994)–Jan van Boendale– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |
13 Over vijf zonden die God zwaar straft en over bezit dat aan de geestelijke stand toebehoortEr zijn vier of vijf zonden die God in de regel op korte termijn straft, zoals een wijs man ons zegt. De eerste is het hinderen van de Kerk in haar rechtspleging, het aantasten van haar vrijheid en het minachten van haar dienaren. Dat heeft gewoonlijk noodlottige gevolgen. De tweede is het niet tot algemeen profijt gebruiken van gemeenschappelijk bezit, waardoor een stad in haar eer wordt aangetast, zoals dagelijks duidelijk wordt. De derde is het niet eren van vader en moeder, zoals Onze Heer zelf leert. De vierde is de valse eed, waarmee men God groot verdriet aandoet. De vijfde is onrecht en smaad dat de machtige de onaanzienlijke aandoet, zodat laatstgenoemde zich daarna niet meer kan herstellen.
Nu zal ik u de vijf voorschriften die u vernomen hebt nader toelichten. Het bezit van de Kerk is omvangrijk en door het hele land verspreid. Deels houden de prelaten het in eigendom, deels de kloosters, deels de kapittels van kanunniken, deels de priesters, die daaruit allen flinke inkomsten vergaren. De Heilige Kerk, waar Christus het Hoofd van is, heeft al dit bezit vrijgemaakt van belastingen en bestemd voor God. Men behoort het daarom op generlei wijze te gebruiken dan alleen tot Gods eer. Ik zag een keer geschreven staan dat paarden, vogels, honden, vrouwen en speellieden het bezit verteren waar Christus Zijn bloed om vergoot. Maar dit gebeurt niet overal, nochtans gebeurt het vaker dan goed is. Iemand die een prebende geniet, mag zijn bezit niet weggeven aan zusters, broers, nichten, neven, tenzij ze het nodig hadden uit gebrek. Het is immers bezit dat hij van de Kerk ontvangt. Want zoals een goed | |
[pagina 29]
| |
man ons schrijft: ‘Al het bezit dat iemand overhoudt boven hetgeen zijn staat vereist en dat hij heeft ontvangen uit kerkelijk bezit, is het rechtmatig eigendom van de armen, alsof het hun werd nagelaten door hun vader. Dit gaat zowel priesters, klerken als prelaten aan.’ Wee hen! Wee degenen die kerkelijk bezit in ontvangst nemen en dat in ledigheid en onmatigheid verteren of die daarvan een grote som geld opsparen en het de armen ontzeggen! Met het bezit dat geestelijken bij elkaar sparen, ziet men het vaak slecht aflopen. Zo gewonnen, zo geronnen. Dit kan men dagelijks zien en horen. Er zijn volgens mij twee gevaren die het bezit van de Kerk gewoonlijk bedreigen. Enerzijds zijn dat slechte heren. Anderzijds zijn dat dienaren van de Heilige Kerk zelf, die de Kerk meer benadelen dan welke verdorven landsheer ook, en dat op velerlei manieren, zoals ik u hiervoor heb geschreven. Zodra een paus gewijd is, legt hij het erop toe zijn verwanten in aanzien te laten stijgen en maakt ze met roerende goederen van de Heilige Kerk tot vorsten of hertogen, baanderherenGa naar eindo of graven. Zo handelt ook een abt die zijn verwanten wil verrijken met het bezit van Christus, dat is vrijgekocht met Zijn bloed, en hen uithuwelijkt aan mensen van aanzien om een aanzienlijk nakomelingschap te verwerven. Zo doen ook kanunniken en priesters op veel plaatsen, waarover de armen zich te allen tijde terecht ten zeerste mogen beklagen. Maak uit het bovenstaande op dat niemand het bezit van onze Moeder, de Kerk, meer schade berokkent dan de geestelijkheid zelf. Hiermee wil ik deze materie laten rusten. Want als ik de hele waarheid uit de doeken zou doen, zou de geestelijkheid mij vervloeken. U kunt er evenwel staat op maken dat ik u de waarheid zeg. |
|