| |
| |
| |
Pieter Hagers
Pé: het juiste aantal spaties inspringen
Mijn eerste kennismaking met Pé Hawinkels kwam telefonisch tot stand. Raam was toen pas bij Bruna, en Pé publiceerde in een van de eerste afleveringen een lang gedicht. Dat moet in 1967 of '68 geweest zijn. Hij belde mij op en onderhield me met luide stem - als je Pé aan de draad had, moest je vaak de hoorn een eindje van je oor houden - over de onjuiste manier waarop enkele versregels waren ingesprongen. Bij diep ingesprongen regels, zo zei hij, moest de zetter het aantal spaties tellen en er precies evenveel op zijn zetmachine aanslaan. Ik moest daar niet te licht aan tillen, hij achtte zo'n detail essentieel en ik deed er goed aan hem daarin tegemoet te komen; zo lastig moest ik dat nu ook weer niet vinden, Paul van Ostayen had wel andere eisen gesteld aan de typografie van zijn poëzie.
Ik had er niet veel op terug. De druk van Raam was weliswaar bij Gianotten in Tilburg gebleven, maar de typografische verzorging berustte nu bij Karst Zwart, en die vond kennelijk bij diep inspringen een vast aantal spaties mooier. Pé's wens leek mij echter niet teveel gevraagd, zei ik, en er zou dus voor gezorgd worden, als hij de moeite wou nemen er de volgende maal in de marge van zijn typoscript op te wijzen.
Zijn toon was niet geïrriteerd geweest, wel gedecideerd, alsof hij eens en voor al de mogelijkheid van irritaties op zulke punten in de toekomst wou uitsluiten. Op de gedachte van een ridicuul perfectionisme ben ik teruggekomen toen ik Pé beter leerde kennen. Hij ondervond vaker irritaties - die aan bedroefdheid grensden - als in de typografie iets niet volgens zijn intenties was overgekomen. Ik herinner me het geval van een drukfout, toen in 1969 zijn Autobiografische flitsen & fratsen verscheen. (Tussen haakjes, dat boekje, dat mij zeer lief is, is - volstrekt ongebruikelijk bij de AP - op een niet helemaal adequate wijze uitgegeven, een beetje dunnig en onaanzienlijk, en te compact gezet. Er staat als een soort reeksaanduiding ‘Jong proza’ op het omslag, terwijl je binnen dat omslag een vorm van buitengewoon volwassen proza aantreft, en op bladzijde 2 staat eenzaam dit éne curieuze woord: ‘Giraffe’, wat mij telkens als ik het geschrift ter hand neem weer opnieuw intrigeert.) Bij de beschrijving van het slachten van een varken op een koude novembermorgen, als op de ladder de darmen van het zojuist geopende dier dampen terwijl ze verwijderd worden, gebruikt hij de term ‘een heiig landschap’. Ondanks zijn niet aflatende zorgen om
| |
| |
daarmee ongelukken te voorkomen, zo vertelde Pé, had een of andere betweter op de drukkerij gemeend die roomse klootzak uit Limburg voor uitglijdingen te moeten behoeden, en er in de persproef nog gauw ‘een heilig landschap’ van gemaakt.
Door Raam heb ik veel contact met Pé gehad, ook al was hij er geen redacteur van. Hij wou dat niet, omdat hij het blad alleen gebruikte om er een aantal stukken in te stallen. De echte redacteuren deden in feite niet anders, en daarom is de wervende functie van het tijdschrift nooit goed van de grond gekomen. Als vaste schrijvende medewerker ging Pé geleidelijk aan alle redactievergaderingen bijwonen. Zijn weerzin tegen ‘dat belachelijke smullen’ achteraf, overwon hij toen we - bescheiden genoeg - in die onvergetelijke kleine kroeg ‘De neut’ aan de Oude Gracht in Utrecht bleken te tafelen (ook verdwenen intussen, er zit nou godbetert een spaarbank in).
Raam en ik zijn zowat tegelijk bij Bruna vertrokken, maar ook in mijn jaren bij Contact is de relatie met Pé niet verbleekt. Ons voornaamste bindmiddel, zowel bij Bruna als Contact, was zijn vertaalkunst en -kunde, dat was tevens ons herkenningspunt, de basis van onze vriendschappelijke relatie. Hoezeer hij ook in beslag genomen werd door andere opdrachten en loyaliteiten, we hadden de vaste afspraak: ook voor Contact elk jaar een dik boek. Daar is onder andere zijn voortreffelijke vertaling van Aldous Huxley's Eyeless in Gaza het resultaat van geweest, met die mooie dubbele bodem in zijn vertaling van de titel: De ogen uitgestoken. Ook als de nakoming van die afspraak niet altijd kon lukken, bijvoorbeeld in de tijd van De Toverberg - een erg begrijpelijke oorzaak -, dan kwam er wel altijd dat telefoontje en de afspraak om bij te praten en een nieuwe planning te maken.
Wat je als uitgever natuurlijk erg aanstond - altijd een rake vertaling en een praktisch persklaar typoscript - kon je in sommige gevallen ook wel een beetje benauwen. Zoals ik hieronder nog zal bekennen, heb ik niet altijd weerstand kunnen bieden aan de verleiding om Pé ook in te schakelen voor ‘broodvertalingen’, juist omdat hij die typoscripten even nauwkeurig verzorgde en zich even nauwkeurig aan de deadline hield.
Waar ik wel eens wakker van lig, is de vraag of hem misschien een bekroning als vertaler is ontgaan doordat hij voor het brood op de plank nog zoveel tijd moest besteden aan werk dat in de oorspronkelijke taal beneden zijn niveau lag en dat voor een beoordeling van zijn vertalerswerk niet in aanmerking kwam. Aan de andere kant, ik wil er geen misverstand over laten rijzen dat ook in mijn ogen de Nijhoffprijs hem volstrekt ten onrechte is onthouden. Na alles wat er al gezegd en geschreven is over zijn vertaalwerk, zal niemand er behoefte aan hebben dat ik me nog eens zou mengen in de discussie over wat er tegenin gebracht kan worden. Zelfs als een deel van de kritiek prohibitief zou zijn, dan gelden vergelijkbare bezwaren a fortiori voor het werk
| |
| |
van enkele eerdere laureaten (de devotionele terminologie in de Ulysses-vertaling, om maar een voorbeeld te noemen, die mij nog heel wat taaier te verteren lijkt dan de gewraakte locomotief met rokershoest). Met andere woorden, alleen al na een redelijke afweging van zijn verdiensten en (al dan niet vermeende) tekorten tegenover die van eerder bekroonden, kon een jury zich alleen nog maar immobiliseren door Pé Hawinkels te licht te bevinden.
Een sterk herkenningspunt voor onze verbondenheid betekende ook Pé's vrijheid van zijn roomse herkomst, zonder zichtbare frustraties of rancunes. Iets onverzoenlijks had hij alleen jegens de Nijmeegse aanhangers van een nieuwe metafysica, of die nou hun haren nog lieten groeien of al hadden afgeknipt. Hij verklaarde mij voor gek dat ik had toegestemd om als inleider te figureren op een Nijmeegs congres over de literatuur als elite- en massa-verschijnsel. Ik was toen nog te naïef om te geloven dat hij gelijk had. Ik bleek ter plaatse te worden beschouwd - en dienovereenkomstig bejegend - als een verderfelijke representant van een links-liberalisme, dat monopoliserende uitgevers-giganten als Bruna in de kaart speelt. (Ik sta er nog steeds verbaasd over dat dat middelgrote bedrijf - een van de kleinere concentraties in het boekenvak in Nederland - in een bevooroordeeld gezelschap zulke wanstaltige proporties bleek te kunnen aannemen.) Toen ik Pé verslag deed van de agressieve discussies tijdens de zittingen en de wat kalmere, nachtelijke gedachtenwisselingen daarna, zei hij: walging grijpt mij naar de strot als je je zou hebben laten verleiden tot een verzoeningsdrankje met deze fanaten, die de basis onder je werk zouden wegslaan als ze de kans kregen en een nieuwe Idil-censuur zouden invoeren ten bate van hun nieuwe gelovigen. Of woorden van gelijke (maar niet minder expliciete) strekking.
Ons type vrijheid van drukpers, gecombineerd met het ‘vrije ondernemerschap’, brengt over de hele linie - van de grootste uitgeversconcentratie tot het eenmansbedrijfje - een produktiewoeker met zich mee, waar dan menig uitgeversredacteur met bewonderenswaardige volharding telkenjare, of beter in elke aanbieding, een paar van zijn hartelappen bovenuit tracht te tillen. Niettemin moet hij, om de pijp te laten roken bijvoorbeeld, zich ook met de programmering van minder aan zijn hart gebakken zaken bemoeien. Behoudens de kleinste bedrijven, hebben ze allemaal wel zo iets als een reeks thrillers, policiers, whodunits, space-opera en horror, streek- of doktersromans, sexuele levens van de mens, groen- of lekkerboeken, ik noem maar een paar dwarsstraten, waarvan de sterkste residuen vaak in goedkope uitgaven of pocketseries terecht komen. Bijna elk bedrijf kent dat: elk jaar een paar boeken (het past in de fondstraditie - of het zoveelste in een lekkerlopende reeks - of het past in de trend of in de nostalgiemarkt) die dan gewoon gedáán moeten worden. Als bij Bruna ter redactie een aanbieding werd samengesteld en de aanbiedingsteksten
| |
| |
geschreven moesten worden, zaten we nooit vast met De Amerikaanse macht en de nieuwe mandarijnen van Noam Chomsky of God, Nederland en de franje van Henry Faas (om maar twee volstrekt willekeurige voorbeelden te noemen), maar soms wel met Parfum en aether of met de laatste Maigret. Waarna de afspraken werden her-ingescherpt omtrent de noodzakelijke waakzaamheid.
Pé Hawinkels had niet alleen begrip voor zulke situaties, hij was ook bereid je erbij te helpen, door bijvoorbeeld een spoedopdracht te aanvaarden en die - zoals gebruikelijk - op tijd en impeccabel af te leveren. Omdat het daarbij een keer goed fout is gegaan, kan ik bij mijn herinneringen aan Pé er niet omheen om daarvan melding te maken, hoe beschamend die gebeurtenis ook voor mij was.
Het ging om een boek dat een Amerikaanse psychiater, David Rueben, had afgescheiden, en dat het in recordtijd tot een ongekende bestsellerhoogte leek te gaan brengen. Alles wat u altijd al over sex wou weten maar niet durfde vragen heette het (of iets in dier voege, ik kan het niet naslaan want ik heb het niet in mijn archief en hoop het ook nooit meer binnen mijn gezichtsveld te krijgen). De Amerikaanse uitgever, McKay, behoorde tot de kleinere, had nog nooit zo'n potentiële geldmaker in huis gehad, en dus werd de vice-president zelf naar Europa afgevaardigd om de rechten te verkopen. Ik ontmoette hem na veel getelefoneer op een avond in het Hilton-hotel in Amsterdam. Hij zat een beetje te schutteren met het probleem hoe uit ons vaderland voor zijn sexboek een zo hoog mogelijk voorschot te krijgen, en onder wat drankjes onthulde hij mij successievelijk het lijstje bieders: de voor de hand liggende (Becht bijvoorbeeld) en de verbazingwekkende (Wolters-Noordhoff bijvoorbeeld). Met de backlist van Bruna, die een verpletterende reeks grote Amerikaanse schrijversnamen vertoonde: Baldwin, Faulkner, Mailer, noem maar op, was het niet te moeilijk hem tot de afspraak te brengen dat Bruna tot de volgende morgen 11 uur een vaste optie had. Daarna kreeg ik de tekst in handen. In bed werkte ik zo'n 120 pagina's door van het lijvige geschrift (±400 pagina's druks), viel toen in slaap en dacht de volgende morgen dat ik er wel genoeg van gezien had, naar later zou blijken ten onrechte. Alles in die 120 pagina's leek er op te wijzen dat het om iets heel onschuldigs ging: het waardevrije geleuter over de op papier al zo talloze malen uitgekauwde geneugten, ditmaal in de vorm van een catechismusachtig vraag- en antwoordspel, in studentikoos aandoende, onbewimpeld lijkende formuleringen, maar op de keper beschouwd even braaf en burgerlijk als Fritz Kahn. Iets wat niemand kwaad (alleen David Rueben disproportioneel veel goed) doet, leek de voor de
hand liggende conclusie, en daarop werd het bod gestand gedaan en verwierf Bruna de rechten.
De vertaling van de omvangrijke tekst, en die moest er op korte termijn komen, was een probleem. Als die niet een beetje pittig zou
| |
| |
worden, ging het beetje jus er nog af. Pé had op dat moment net voldoende ruimte, we spraken een honorarium af plus een spoedpremie, en kregen zijn typoscript op de afgesproken tijd en blijkens een paar steekproeven in een betere stijl dan het origineel. Het boek werd in hoog tempo geproduceerd en verscheen nog tijdens de aanbieding.
Dat er iets mis was, vernam ik het eerst van een journalist die mij nadere inlichtingen vroeg. Enkele homosexuelen hadden namelijk een klacht ingediend bij de officier van Justitie, omdat zij zich beledigd achtten. David Rueben bleek in zijn vrijblijvende babbels een paar frustraties en vooroordelen verstopt te hebben. Ergens tussen bladzijde 300 en 400 zaten enkele tientallen regels met inderdaad ontstellend discriminerende passages over homosexualiteit. De officier kon niet anders dan seponeren, omdat de opzet tot belediging van de klagers niet bewezen kon worden, maar die hele klacht deed er natuurlijk niets toe. Er zaten een paar smerige trekjes in Ruebens geschrift, en daarom hadden wij dat boek nooit mogen doen. Na enig emotioneel overleg van directie en redactie werd besloten de verspreiding door Bruna stop te zetten. Met als onontkoombare conclusie dat die lapsus aan mijn onvoorzichtigheid c.q. slordigheid te wijten was.
Als je een goeie reden hebt om erg kwaad op jezelf te zijn, wil een tweede zondebok nog wel eens helpen. Bij mijn eerste ontmoeting met Pé na die deconfiture, zat ik dan ook vol verwijten: godallemachtig, Pé, had je me niet kunnen waarschuwen - in jouw vertaling lijkt het nog erger dan in het taaltje van die psychoot - als je nou de moeite genomen had om dat stukkie te verzachten of weg te werken... Pé leek even verontwaardigd als ik en zei op telefoonsterkte: beste Pieter, dáár heb je me niet voor betaald... Ik kan niet zeggen dat ik op dat ogenblik erg gevoelig was voor de diepe wijsheid of verpletterende raakheid van zijn reactie, maar wijs en raak was die zeker. Terwijl het mij nog moeite kostte om me dat te realiseren, gaf ik terug: ik hoop dat je daarmee bedoelt dat ik het me desnoods had kunnen permitteren om een origineel niet helemaal te lezen, maar dat ik dat met jouw vertaling niet had mogen doen. Daarop mocht ik het houden.
Hij zou het je niet met zoveel woorden verwijten, maar Pé was gegriefd als je werk uit zijn handen, wat dan ook, als een routinekwestie behandelde, en dat precies was er bij dat onverkwikkelijke incident gebeurd. Hij hechtte aan elk resultaat van zijn ambacht. Bij het verschijnen van elke vertaling gaf hij mij een klein lijstje van mensen die een presentexemplaar moesten ontvangen. Ik herinner me dat daar altijd zijn moeder bij stond.
Het meest intens is ons contact geweest rond de vertaling van Die Klosterschule van Barbara Frischmuth, een kleine maar zeldzaam beklemmende tekst van een vrouw die haar educatie op een nonnenschool recapituleert. De beschrijvingen van de kleine gebeurtenissen, de indoctrinerende gesprekjes over de taak en roeping van de
| |
| |
christelijke vrouw, de vervreemdende uiterlijkheid van de godsdienstige rituelen verrieden door de overtrokken afstandelijkheid een bijna bezeten betrokkenheid bij dat verleden. Samen hebben wij Pé's tekst regel voor regel doorgenomen, de Nederlandse equivalenten gewogen voor die barre devotie-terminologie (die soms per regio kan verschillen), jeugdherinneringen getoetst, telefonisch andere kenners geraadpleegd, en nooit zó gelachen. Pé koos als titel Pensionaat. Het verscheen in 1970 als Wit Beertje onder een van de mooiste omslagen van Dick Bruna, en door wie het vergeten mag zijn, niet door mij.
Tot de benauwendste clichés bij sterfgevallen behoort de term berusting. Als je dat wordt aangepraat, wordt je in feite gevraagd voor de dode af te zien van de gevoelens die je voor de levende koesterde. Welnu, ik heb alleen maar onvrede met een lot dat Pé dood bij zijn schrijfmachine liet aantreffen. Er is toen niet het juiste aantal spaties ingesprongen.
|
|