Moet dit een wereldbeeld verbeelden? Van en over Pé Hawinkels
(1979)–Hugues C. Boekraad, Matthieu Kockelkoren, Frans Kusters, H.M.A. Struyker Boudier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 478]
| |
Hans Ester
| |
[pagina 479]
| |
veel recensenten de eerste echte kennismaking met Theodor Fontane was. Van de tientallen besprekingen - ook België liet zich niet onbetuigd - gingen er maar enkele expliciet in op de vraag, of de vertaling als vertaling geslaagd kon worden genoemd. Op deze recensies zou ik wat nader in willen gaan. In Prisma schreef J.W. Onderdelinden het volgende: ‘(...) het is een heel mooie, zorgvuldige uitgave geworden: goed gedrukt, prachtig geïllustreerd, uitstekend vertaald (die vertaling is nog van de inmiddels helaas overleden Pé Hawinkels - men zou hem niet beter kunnen eren dan door hem postuum de Nijhoff-vertaalprijs toe te kennen) (...).’ Maarten 't Hart wijdde een groot artikel in het Cultureel Supplement van NRC/Handelsblad van 6 januari 1978 aan Effi Briest en oordeelt als volgt over de vertaling: ‘Het mooie Duits van Fontane is door Hawinkels, vooral in het begin, wat stroef in het Nederlands overgebracht maar het zou best kunnen dat het moeilijk anders kan omdat Fontane's karige verteltrant in het Nederlands wel stroef moet lijken, waar ze in het Duits iets soepels en glanzends heeft dat heel gunstig afsteekt tegen zoveel gezwollen Duits proza. Trouwens: na een bladzij of zestig wordt ook het Nederlands mooier. Misschien moest Hawinkels eerst even wennen aan het Duits van Fontane. (Lelijk vind ik alleen dat hij ergens de mode-uitdrukking: op iemand vallen, gebruikt.)’ André Matthijsse komt in Het Vaderland van 28 januari 1978 tot de volgende conclusie: ‘Hawinkels' zo omstreden vertaling van Manns Zauberberg in herinnering, is zijn vertaling van Effi Briest een regelrechte verrassing. Zonder zichzelf te verloochenen (Hawinkels had nu eenmaal een heel persoonlijke stijl van vertalen) is hij ditmaal dichtbij het origineel gebleven. Hij heeft zich niet laten vangen door de talrijke literaire grappen die Fontane in de tekst heeft verwerkt en volgde nauwlettend het wisselende taalgebruik dat Fontane heeft toegepast. Op enkele scheve schaatsjes na zonder meer een goede vertaling.’ Een andere recensent, die de vertaling onder de loep nam, was Aad Nuis in de Haagse Post van 25 februari 1978: ‘De vertaling van Effi Briest, nog van Pé Hawinkels, begint stroef maar wordt daarna steeds beter. Over de illustraties van Liebermann valt minder goeds te zeggen, ook al doordat ze bepaald niet het zorgvuldige realisme van Fontane weerspiegelen.’ Paul Leemans schreef in het Brusselse dagblad De Standaard van 3 maart 1978: ‘De vertaling is goed leesbaar, - afgezien van de eerste zin wellicht - en laat de sfeer van het werk over 't algemeen goed overkomen. Alleen een paar moderne neologismen (zoals: “een mum van tijd” en “overlappen”) passen niet goed in het geheel.’ Rudi Boltendal constateerde in de Leeuwarder Courant van 18 maart 1978, dat de vertaling van Hawinkels een goede vertaling was. Hij liet daarop echter heftige kritiek aan het adres van de uitgever volgen, die impliciet kritiek op Hawinkels bevat: ‘Maar wat moet nu gekonstateerd worden? Helaas dit, dat de uitgever Hawinkels' vertaling | |
[pagina 480]
| |
van Effi Briest op een onbegrijpelijk rommelige manier in de openbaarheid heeft gebracht. Het boek wemelt van de korrektiefouten en daarnaast blijkt ook de eindredaktie verschillende stilistische en grammatikale steken te hebben laten vallen. Kortom, zo zorgvuldig als Hawinkels bezig is geweest zo slordig is het daarna gegaan.’ Jammer genoeg staaft Boltendal zijn oordeel niet met voorbeelden. Een interessant verschijnsel, dat bij een vergelijking van de genoemde recensies opvalt, lijkt mij het volgende. Bijna in één adem met de vertaling worden de in de tekst afgedrukte illustraties van Max Liebermann (oorspronkelijk in 1926 verschenen) genoemd. Bij beide wordt de vraag gesteld: Hoe dragen deze elementen - vertalingen illustraties - bij tot de betekenisvorming binnen het werk? Doen zij recht aan de intentie van Fontane? Voor mijn eigen leeswijze geldt, dat zowel de Nederlandse vertaling als de illustraties mij vreemd voorkwamen, niet passend leken bij het beeld, dat ik van het gebeuren in Effi Briest bezat. De illustraties stippen de werkelijkheid slechts aan. De krijttekeningen van Liebermann zijn niet meer dan schetsen met alleen het hoogst noodzakelijke aan informatie. Met een door meermaals lezen gegeven duidelijk beeld voor ogen, moest de ontmoeting met Liebermanns tekeningen in eerste instantie een stapje terug lijken. Maar juist het versluierde karakter van deze tekeningen maakt, dat het mogelijk blijft, eigen leeservaringen daarin te herkennen, terwijl de aanvankelijk gewenste gedetailleerde illustraties die blijvende werking onmogelijk hadden gemaakt, tenzij het eigen lees-beeld voor die illustraties het veld zou hebben geruimd. De enigszins gele kleur van het voor deze uitgave gebruikte papier onderstreept, wat de vertaling op iedere bladzijde zegt: dit gebeuren is gedateerd, het speelt zich in een verleden af, waar het ritme van alledag door andere voorwerpen wordt omgeven en vooral door andere sociale riten wordt bepaald dan de onze. Hawinkels heeft het gedateerde gebeuren in Effi Briest in een gedateerd Nederlands willen weergeven en is daar mijns inziens uitstekend in geslaagd. De taal van deze vertaling bezit een soort patina van de verleden tijd. Ten dele zijn de impulsen hiervoor van het origineel uitgegaan. Woorden als ‘astraallamp’, ‘rookvang’, ‘alkoof’, ‘de sociëteit’, ‘omnibus’, ‘chinavaarder’, ‘starost’, ‘meidenkamer’, ‘drijfschaal’ en ‘factotum’ vormen precieze vertalingen van begrippen, die Fontane zelf gebruikt. Zo is ook de tuin met zijn bijzondere voorkeur voor planten en bloemen - zowel hier als elders bij Fontane - indicatief voor de tijd, waarin de roman speelt. Daarnaast heeft Hawinkels wanneer hij tussen een oudere en nieuwere vorm van werkwoord, zelfstandig naamwoord enzovoort, kon kiezen, aan de oudere vorm de voorkeur gegeven: ‘lederen’, ‘harerzijds’, ‘lijfje’, ‘bel-etage’, ‘barbier’, ‘vreesachtig’, ‘gewag maken’. Als illustratie van dit verschijnsel haal ik een passage aan uit een brief van apotheker Alonzo Gieshi bler aan Effi: ‘Mag ik naar mevrouws welzijn | |
[pagina 481]
| |
informeren? Ik weet slechts dat u de Schloon veilig ontkomen bent: maar ook op de weg door het bos restten er nog gevaren te over. Zo juist komt dokter Hannemann uit Uvagla terug en stelt mij gerust aangaande Mirambo; gisteren had hij de kwestie bedenkelijker geacht dan hij ons had willen zeggen, vandaag niet meer.’ (p. 182). Een andere, veel belangrijkere karakteristiek van deze vertaling is, dat de verleden tijd een geïntegreerd onderdeel vormt van de gesprekken, die worden gevoerd. Aan de oppervlakte is die historische verankering van het gespreksgebeuren zichtbaar in de toen actuele thema's van de tijd, met Otto von Bismarck bovenaan. Maar het verleden is het meest van al present in de manier, waarop de gesprekken in Effi Briest worden gevoerd. En in de manier, waarop Pé Hawinkels die gesprekken in het Nederlands heeft weergegeven, heeft hij mijns inziens de intentie van de roman getroffen. De roman leeft van de spanning tussen de gevoelens van de jonge Effi die verwoord willen worden, en het conventionele kader van de taal dat daarvoor ter beschikking staat. De zorgvuldigheid die het spreken begeleidt, het bijna in formules van wellevendheid en welsprekendheid converseren laat de gedachte niet verstommen, dat hier voortdurend meer verzwegen dan gezegd wordt, dat het ware ik niet ter sprake komt, dat nood niet geuit kan worden, zodat Effi tenslotte geen lucht meer krijgt en haar einde zich aankondigt. Een voorbeeld van de manier waarop Hawinkels erin geslaagd is de levenloze gespreksconventies weer te geven, vormt de volgende passage uit een gesprek tussen Effi en mevrouw Zwicker. Het gesprek vindt plaats in het kuuroord Bad Ems, even nadat Effi door haar moeder in een brief van haar verstoting op de hoogte is gesteld: ‘Na een half uur werd er geklopt, en op Effi's “Binnen!” verscheen mevrouw Zwicker. “Mag ik binnenkomen?” “Zeker, lieve mevrouw,” zei Effi, die nu, licht toegedekt en met gevouwen handen, op de sofa lag. “Ik ben uitgeput en heb het me hier gemakkelijk gemaakt, zo goed het ging. Mag ik u verzoeken een stoel te nemen.” Mevrouw Zwicker ging zo zitten dat de tafel, met een drijfschaal erop, tussen haar en Effi in stond. Effi toonde geen spoor van verlegenheid en veranderde niets aan haar houding, niet eens haar gevouwen handen. Opeens was het haar volkomen onverschillig wat de vrouw dacht; weg wilde zij, dat alleen. “U hebt droevig nieuws ontvangen, lieve mevrouw...” “Meer dan droevig,” zei Effi. “In elk geval droevig genoeg om een snel einde te maken aan ons samenzijn. Ik moet nog vandaag weg.” “Ik wil niet opdringerig lijken, maar is het iets met Annie?” “Nee, niet met Annie. Het nieuws kwam trouwens niet uit Berlijn, het waren regels van mijn Mama. Zij maakt zich zorgen om mij en er is mij aan gelegen, haar verstrooiing te bieden, of als ik dat niet kan in elk geval ter plaatse te zijn.”’ (p. 285.) Ook de taal van diegenen in de roman die er wel in slagen hun ware gevoelens te uiten, Gieshübler, Roswitha, Rummschüttel, Niemeyer - | |
[pagina 482]
| |
hoezeer toch ook weer kinderen van hun tijd - draagt de vertaling goed over. Een voorbeeld is Roswitha's relaas over haar overleden ‘Mevrouw’ bij haar eerste ontmoeting met Effi: ‘Daar ligt zij nu, en over de doden niets dan goeds, en al helemaal niet als de dode nog maar net de eeuwige rust is ingegaan. Nu, die zal ze niet mislopen! Maar ze was niets waard, het was een ruziezoekster en een gierig mens, en voor mij heeft ze ook niet gezorgd. En die familie, die gisteren uit Berlijn gekomen is... ruzie hebben ze gemaakt tot diep in de nacht... nee, die is ook niets waard, die is al helemaal niets waard.’ (p. 123) Dat de vertaling van Hawinkels voor mij aanvankelijk de vertrouwde voorstellingen van Effi Briest in de weg stond, werd naar mijn mening veroorzaakt door het feit, dat ik gefixeerd was op de Duitse tekst met die woorden en geen andere. Daarbij komt, dat regelmatige ervaring met het Duits van de negentiende eeuw de drempel tussen toen en nu aardig heeft weten te slechten. Het archaïserende Nederlands van Hawinkels maakt die drempel weer volledig zichtbaar. Bij herlezing van Hawinkels' Effi Briest viel mij opnieuw op, hoe verrassend rijk zijn weergave van deze roman in het Nederlands is. Jammer is het daarom, dat hij zich een paar vrijheden heeft gepermitteerd, die op mij het effect van een ontnuchtering hadden. Maarten 't Hart noemde er een van. Op p. 81 laat Hawinkels Effi haar ‘kop om iets verwedden’. Dat had gezien het origineel - ‘sich verwetten’ - anders moeten zijn vertaald. Zo zijn er nog een paar plaatsen op te noemen. Verder is eenmaal een woord onvertaald gebleven. In een gesprek tussen de leden van de plaatselijke adel uit Kessin en omstreken wordt van het onderwerp politiek gemakkelijk op het onderwerp koolzaad - ‘Raps’ - overgestapt. Een hoogst veelzeggende combinatie van gespreksonderwerpen. De vertaler vatte het woord ‘Raps’ als eigennaam op. Dat de uitgeverij dit in de tweede druk heeft laten staan, heeft mij verwonderd. Ik kan er echter ook begrip voor opbrengen, dat de Arbeiderspers het juister vond, de vertaling te laten zoals Hawinkels die uit handen had gegeven. Er zal nog vaak naar deze vertaling worden verwezen als initiator van een langdurige vriendschap van de Nederlandstalige lezer met de verteller Theodor Fontane. |
|