vertaling van Ecce Homo, in 1969, was het begin van een nieuwe reeks vertalingen, maar eigenlijk een twijfelachtig begin: als eersteling is het voor de Nietzsche-lezer ongeschikt: Nietzsches interpretatie van zichzelf is weinig betrouwbaar (zie bijvoorbeeld hoe subtiel hij met de oorspronkelijke tekst manipuleert in het deel over MA, nr. 6; Ned. editie p. 87) en de talrijke verwijzingen naar andere plaatsen in zijn werk zijn niet altijd duidelijk (zo verwijst hij op p. 13 naar ‘het eerste boek van de Umwertung aller Weste’, daarmee doelend op De antichrist.
Ook voor de uitgever is EH een wespennest: de tekst van EH is lang omstreden geweest, met als hoogtepunt van de strijd Podachs boek Friedrich Nietzsches Werke des Zusammenbruchs (1961), waarin hij stelt, dat zo iets als een persklaar manuscript van EH niet bestaat en dat elke vaststelling van de tekst van EH zuiver willekeur is. Nu is de storm geluwd en kunnen we de balans opmaken: de tekst in de algemeen aanvaarde, kritische uitgave van Nietzsches werk, door Colli & Montinari (KGW VI/3; 1969) wijkt op vier plaatsen in belangrijke mate af van de tekst die aan de Nederlandse editie ten grondslag ligt: ‘Warum ich so weise bin’, nr. 3; ‘Warum ich so klug bin’, nr. 10 (op twee plaatsen); ‘Der Fall Wagner’, nr. 4; voorts wijkt de cursivering nogal af van de KGW-editie.
Toen rond het midden van de jaren negentig de Nietzsche-hausse op gang kwam, was Also sprach Zarathustra het geruchtmakende boek. Later, rond 1910, voegde Ecce Homo zich hierbij, en beide boeken hebben Nietzsches imago lang bepaald. Maar waarom zijn juist deze boeken zo gevierd? Ik vermoed om hun literaire, stilistische kwaliteiten, maar daarbij zou ik willen opmerken, dat ze mij, vergeleken met ander werk van Nietzsche, veel te luidruchtig in de oren klinken; ze zijn niet scherper of spitser, maar grover, ‘overdone’, en vooral luidruchtiger. De serie nieuwe voorwoorden, die hij tussen 1885 en 1887 bij zijn boeken heeft geschreven, is veel subtieler, sprankelender.
Hawinkels' vertaling van EH is wisselend. We kunnen zeggen, dat het doel van zijn vertaling is geweest Nederlands te schrijven zoals Nietzsche dat in 1889 zou hebben gedaan. Op haar literaire kwaliteiten kan ik de vertaling niet beoordelen. Wel wil ik stellen, dat in het eerder gestelde doel van de vertaling het gevaar van inhoudelijke fouten schuilt. Neem bij voorbeeld het hoofdstuk over JGB: 1. Het begrip ‘Umwertung der bisherigen Werte’ wordt door Hawinkels gesplitst om te passen in een zowel qua structuur als qua betekenis veranderde zin. 2. Nietzsche levert in JGB een kritiek (= een onbarmhartige analyse) van, en niet alleen een kritiek op moderniteit. 3. ‘Weitsichtig’ betekent hier voor Nietzsche letterlijk (wie weet beter dan hij wat het betekent de ogen te dwingen) vérziend. 4. In de slotpassage staat ‘was hij God zelf’, maar Nietzsche schrijft ‘es’ in plaats van ‘er’, zeker niet bedoelend, dat Zarathustra (hij) hier de gedaante van God aanneemt.